ECLI:NL:RBZWB:2024:1826

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
RK 24-001055
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake beslaglegging ter uitvoering van een Europees Onderzoeksbevel

Op 11 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door klager, die verzocht om opheffing van het beslag op een geldbedrag van € 5.500, dat volgens hem toebehoorde aan de belanghebbende. De belanghebbende was niet verschenen bij de behandeling van het klaagschrift, maar klager voerde aan dat het geldbedrag bestemd was voor de aanschaf van een invalidebus en dat het eerder ingediende klaagschrift door de belanghebbende op 17 januari 2023 was ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beslag was gelegd ter uitvoering van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) op verzoek van de Belgische autoriteiten. Klager was op de hoogte van zijn recht om binnen 14 dagen na de kennisgeving van de inbeslagname een klaagschrift in te dienen, maar dit was niet tijdig gebeurd. De rechtbank concludeerde dat het beslag reeds was geëindigd met de overdracht van het geldbedrag aan België, waardoor klager niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn beklag. De rechtbank merkte op dat de niet-ontvankelijkheid ook voortvloeide uit het feit dat het klaagschrift te laat was ingediend.

De beslissing werd genomen door rechter mr. J.C. Gillesse, in aanwezigheid van griffier mr. D. van Spelde, en is uitgesproken tijdens de openbare terechtzitting op 11 maart 2024. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
rk.nummer: 24-001055
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
in de zaak:
[klager]geboren op [geboortedag 1] 1967
wonende te [woonadres]
hierna te noemen: klager
[belanghebbende]geboren op [geboortedag 2] 1971
wonende te [woonadres]
hierna te noemen: belanghebbende

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 11 januari 2023 ter uitvoering van een Europees Onderzoeksbevel (hierna te noemen: EOB) uit België jegens [klager] in beslag is genomen: een geldbedrag van € 500,00 en een geldbedrag van € 5.000,- (hierna te noemen: het geldbedrag)
  • het klaagschrift, ingediend op 12 januari 2024 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 26 februari 2024. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, mr. W. van Nunen als gemachtigd raadsvrouw van klaagster en [klager] als klager.
De belanghebbende is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan de belanghebbende. Daartoe is aangevoerd dat het geldbedrag ter hoogte van € 5.500 in beslag is onder [klager] en dit geldbedrag aantoonbaar toebehoort aan [belanghebbende] . Nu na politieverhoor door de Nederlandse en Belgische politie is gebleken dat [klager] en [belanghebbende] zich niet schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten verzoeken zij om het geldbedrag ten spoedigste terug te geven. In raadkamer heeft klager hieraan toegevoegd dat het geldbedrag aan de belanghebbende moet worden teruggegeven. Hiertoe voert klager aan dat de belanghebbende namens hem op 17 januari 2023 al een klaagschrift bij de rechtbank heeft ingediend en het geldbedrag was bestemd voor de aanschaf van een invalidebus. Klager heeft ter onderbouwing een afschrift het eerder ingediende klaagschrift aan de rechtbank overgelegd. De raadsvrouw refereert zich namens de belanghebbende aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie refereert zich aan de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Op grond van artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering moet een klaagschrift tegen de beslaglegging ter uitvoering van een EOB, binnen 14 dagen na de kennisgeving van de inbeslagname van een goed worden ingediend.
Op 11 januari 2023 heeft er in het kader van een EOB op verzoek van de Belgische autoriteiten een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van klager. Klager was tijdens deze doorzoeking aanwezig en is gewezen op de mogelijkheid tot het indienen van een klaagschrift binnen 14 dagen. Hierbij is aan klager een brief ‘Kennisgeving beklagrecht’ uitgereikt. Op 26 januari 2023 is geconstateerd dat er geen klaagschrift ten aanzien van de inbeslagname ter uitvoering van de EOB was ingediend en is het geldbedrag aan de Belgische autoriteiten overgedragen.
De rechtbank stelt vast dat het beslag gelegd ter uitvoering van een EOB op verzoek van de Belgische autoriteiten reeds is geëindigd met het overdragen van het geldbedrag aan België. Klager is derhalve niet-ontvankelijk in zijn beklag. Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij op dat niet-ontvankelijkheid van klager ook volgt uit het feit dat het klaagschrift (veel) te laat is ingediend.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart klager niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is op 11 maart 2024 gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).