Op 11 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klager, vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsvrouw mr. J.C.H. Pronk, had verzocht om opheffing van het beslag dat door de politie was gelegd op verschillende persoonlijke voorwerpen, waaronder telefoons en een bankpas. Klager stelde dat deze voorwerpen niet waren verkregen door een strafbaar feit en dat hij geen afstand had gedaan van zijn eigendommen. De officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, betwistte de ontvankelijkheid van het klaagschrift en stelde dat klager afstand had gedaan van de meeste in beslag genomen goederen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beslag op de telefoons reeds was opgeheven door een eerder vonnis van de politierechter van 16 maart 2023, waarin de teruggave aan klager was bevolen. Daarnaast bleek uit het dossier dat klager van de overige in beslag genomen goederen afstand had gedaan. Gezien deze feiten heeft de rechtbank geoordeeld dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beklag. De beslissing is genomen in raadkamer op 11 maart 2024, waarbij de rechtbank de procedure en de argumenten van beide partijen heeft gewogen. De uitspraak is gedaan door rechter mr. J.C. Gillesse in aanwezigheid van griffier mr. M. van Grinsven.
Tegen deze beslissing staat beroep in cassatie open voor zowel het Openbaar Ministerie als klager, binnen veertien dagen na de betekening van de beslissing.