Op 11 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat op 30 mei 2023 was ingediend. De verzoeker, geboren in 1986, had verzocht om een vergoeding van kosten van rechtsbijstand ter hoogte van € 4.355,18, plus bijkomende kosten voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De verzoeker was niet verschenen bij de behandeling van het verzoek, maar zijn gemachtigd advocaat, mr. C.G.J.E. Lut, was aanwezig. De officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, refereerde zich aan de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie.
De rechtbank overwoog dat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, en dat de rechtbank bevoegd was om het verzoek in behandeling te nemen. Volgens artikel 530 Sv kan een vergoeding worden toegekend voor gemaakte kosten, waaronder die van rechtsbijstand, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven. De rechtbank oordeelde dat het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand voldoende onderbouwd was en billijk voorkwam.
De rechtbank heeft het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toegewezen tot een totaalbedrag van € 5.035,18, bestaande uit € 4.355,18 voor kosten van rechtsbijstand en € 680,00 voor de kosten van indiening en behandeling van het verzoekschrift. De beslissing is op 28 februari 2024 gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van J.H. Cornelissen, griffier. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.