ECLI:NL:RBZWB:2024:1813

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
RK 23-012138, 23-012139
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding wegens onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis

Op 11 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak RK 23-012138 en 23-012139, waarin verzoeker een schadevergoeding heeft aangevraagd wegens onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Verzoeker, geboren in 1992, was op 24 oktober 2019 in verzekering gesteld en op 28 oktober 2019 weer vrijgelaten. De strafzaak tegen hem werd op 13 februari 2023 geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. Verzoeker heeft een schadevergoeding van € 390,00 aangevraagd voor de dagen die hij in verzekering heeft doorgebracht, en daarnaast een vergoeding van € 680,00 voor de kosten van het indienen en behandelen van zijn verzoekschrift.

Tijdens de zitting op 26 februari 2024 zijn de officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, en verzoeker met zijn advocaat, mr. P.A. Groenhuis, gehoord. Verzoeker was niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft de schade en de noodzaak van vergoeding uiteengezet. De rechtbank overwoog dat, ondanks de ontkenning van verzoeker, het niet uitgesloten was dat hij veroordeeld zou zijn, maar dat dit niet het criterium mocht zijn voor de beoordeling van de billijkheid van de vergoeding. De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet de kans had gehad om zijn onschuld aan te tonen en dat het billijk was om de gevraagde schadevergoeding toe te kennen.

De rechtbank heeft het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toegewezen tot een bedrag van € 390,00 voor de schade wegens de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Daarnaast is het verzoek tot vergoeding ex artikel 530 Sv toegewezen tot een bedrag van € 680,00 voor de kosten van het indienen en behandelen van de verzoekschriften. De totale schadevergoeding bedraagt daarmee € 1.070,00. De beslissing is genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/256640-19
rk-nummers: 23-012138, 23-012139
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 11 mei 2023, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. P.A. Groenhuis op het adres: Michiel de Ruyterstraat 2, 4819 AD Breda
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 390,00, € 390,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 13 februari 2023;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 24 oktober 2019 in verzekering is gesteld en op 28 oktober 2019 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 26 februari 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, verzoeker en mr. P.A. Groenhuis als gemachtigd advocaat van verzoeker, gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat hij wegens een verdenking van belaging op 24 oktober 2019 in verzekering is gesteld en op 28 oktober 2019 is heengezonden. Op 13 februari 2023 is de strafzaak jegens verzoeker geseponeerd in verband met onvoldoende bewijs. Verzoeker heeft schade geleden door de ondergane inverzekeringstelling ter hoogte van € 390,00 (3 dagen á een dagvergoeding van € 130,00 per dag) en verzoekt deze aan hem te vergoeden. Te vermeerderen met het bedrag aan forfaitaire vergoeding voor het opstellen, indienen en in raadkamer behandelen van het verzoekschrift.
De officier van justitie persisteert bij de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie en merkt hierbij op dat ondanks de ontkennende verklaring van verzoeker het niet uitgesloten is dat verzoeker door de strafrechter veroordeeld zou zijn.

2. De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt
geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane
verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker heeft
3 dagen in verzekering en/of voorlopige hechtenisdoorgebracht. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen en geëindigd op één en dezelfde dag en beperkt is gebleven tot enkele uren wordt naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
De rechtbank is van oordeel dat het aangevoerde criterium van de officier van justitie – dat ondanks de ontkenning van verzoeker het niet uitgesloten is dat verzoeker door de strafrechter veroordeeld zou zijn – niet het gehandhaafde criterium mag zijn bij de beoordeling of het billijk is om een vergoeding aan verzoeker toe te kennen. Gelet op het feit dat verzoeker de verdenking ontkent én verzoeker niet de kans heeft gehad om in een strafzaak zijn onschuld aan te tonen is het naar het oordeel van de rechtbank in het kader van de onschuldpresumptie billijk om de vergoeding aan verzoeker toe te wijzen.
De gevraagde vergoeding is daarbij conform de LOVS-uitgangspunten. De rechtbank ziet geen reden daarvan af te wijken. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 390,00.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 390,00, bestaande uit
- schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 680,00, bestaande uit:
- de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af.
bepaalt dat een bedrag van
€ 1.070,- zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Breda Legal, onder vermelding van “23-012138, 23-012139”
Deze beslissing is op 11 maart 2024 gegeven door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beschikking mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).