Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het stilstaan op een trottoir in Breda op 25 april 2022. De betrokkene stelde dat de boete niet redelijk was, omdat hij toestemming had om op die plek te parkeren en dat het een privéterrein betrof. De officier van justitie verklaarde het beroep ongegrond, maar de betrokkene ging in beroep bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting heeft de betrokkene zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat er na de eerdere uitspraak paaltjes en stippellijnen zijn aangebracht om aan te geven dat het terrein privé was. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie betoogde dat de plek nog steeds openbaar toegankelijk was en dat het parkeren op het trottoir niet was toegestaan. Hij verzocht om de boete te handhaven, maar vroeg ook om een matiging van 25% vanwege een schending van de hoorplicht.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant. Echter, de kantonrechter vond aanleiding om de boete te matigen, omdat de gemeente paaltjes had geplaatst die de toegang tot het terrein moesten verduidelijken. De kantonrechter concludeerde dat het terrein nog niet voldoende was afgesloten en dat de hoorplicht was geschonden. De boete werd gematigd tot nihil, en het beroep werd gedeeltelijk gegrond verklaard. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en het bedrag dat de betrokkene te veel had betaald, moest worden terugbetaald.