Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. Betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het niet afsluiten en in stand houden van de vereiste verzekering voor zijn motorrijtuig. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde, beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat de boete niet redelijk was, omdat het voertuig niet op de openbare weg was geweest en in restauratie was. Betrokkene stelde ook dat hij niet tijdig was geïnformeerd over de afloop van de schorsing van het voertuig.
De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren, maar erkende dat er een schending van de hoorplicht had plaatsgevonden en vroeg om een matiging van de boete met 25%. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond, maar heeft ook rekening gehouden met de misstanden die betrokkene had ervaren tijdens het proces. De kantonrechter heeft besloten de boete te matigen tot nihil, gezien de onterecht opgelegde verhogingen en de schending van de hoorplicht. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd en de bedragen die betrokkene te veel had betaald, moesten worden terugbetaald.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure en de noodzaak om rekening te houden met de omstandigheden van de betrokkene. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete gematigd tot nihil, met terugbetaling van de te veel betaalde bedragen.