Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen omdat het keuringsbewijs van zijn motorrijtuig, met een toegestane maximummassa van 3500 kg of minder, zijn geldigheid had verloren. Dit was vastgesteld door het RDW op 18 januari 2023. De betrokkene had tegen de boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting heeft de betrokkene aangevoerd dat de boete niet redelijk was, omdat zijn auto in de garage was voor keuring en dat de keuring langer duurde dan verwacht. Hij had de auto op 8 november 2022 naar de garage gebracht en pas op 5 april 2023 weer opgehaald. De betrokkene stelde dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om een boete te krijgen, omdat de auto zich in de garage bevond. De zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, heeft echter betoogd dat de kentekenhouder verantwoordelijk is voor de keuring en dat de boete terecht was opgelegd.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld. De rechter wees erop dat de betrokkene voldoende tijd had gehad om het voertuig te schorsen na de vervaldatum van het keuringsbewijs. De kantonrechter heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de gedraging en heeft de boete als terecht beschouwd. Het beroep van de betrokkene werd ongegrond verklaard, en de kantonrechter heeft de beslissing openbaar uitgesproken.