Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet afsluiten en in stand houden van de vereiste verzekering voor een bromfiets. De gedraging werd vastgesteld door het RDW op 11 maart 2022. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde aangevoerd dat de boete niet redelijk is gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat de bromfiets na de aankondiging van de beschikking was geschorst. De gemachtigde verzocht om het beroep gegrond te verklaren of de sanctie te matigen. De zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, heeft echter verzocht om het beroep ongegrond te verklaren, stellende dat de betrokkene verantwoordelijk is voor het tijdig schorsen van het voertuig.
De kantonrechter heeft overwogen dat de betrokkene de zekerheidstelling van € 234,- niet had betaald, maar heeft het bedrag op € 225,- gesteld. Na beoordeling van de stukken in het dossier, concludeerde de kantonrechter dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd en dat er geen reden was om deze te matigen. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen.