Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Zoete Inval te Breda op 7 februari 2023. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 19 februari 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. De betrokkene voerde in zijn beroepschrift aan dat de gedraging niet had plaatsgevonden en dat het boetebedrag te hoog was gezien zijn financiële situatie. Hij vroeg om bewijs van de gedraging en gaf aan dat hij al een maandelijkse afbetaalregeling had getroffen.
De kantonrechter overwoog dat volgens artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) een boete alleen kan worden opgelegd als de verbalisant de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt. De verklaring van de verbalisant dat hij bezig was met andere werkzaamheden in verband met een NAC-wedstrijd werd niet als gegronde reden gezien om van staandehouding af te zien. De kantonrechter oordeelde dat de boete ten onrechte was opgelegd, verklaarde het beroep gegrond en vernietigde zowel de beschikking van de officier van justitie als de opgelegde boete.