ECLI:NL:RBZWB:2024:1751

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
02-115573-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanmerkelijke schuld bij verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 15 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 december 2021 in Breda een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, bestuurder van een motorrijtuig, heeft door aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid een aan zijn schuld te wijten ongeval veroorzaakt, waarbij een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een snelheid van minimaal 36 kilometer per uur over een zebrapad reed, terwijl zijn zicht belemmerd werd door ijs op de voorruit van zijn auto. Ondanks dat de verdachte bekend was met de weg en het zebrapad, heeft hij het slachtoffer niet tijdig opgemerkt, wat heeft geleid tot de aanrijding.

De rechtbank heeft de tenlastelegging als bewezen verklaard, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat heeft geleid tot het zware letsel van het slachtoffer, dat onder andere een hersenbloeding en een gebroken kaak omvatte. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 120 uren opgelegd, alsook een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol als kostwinner en het feit dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een zwaardere straf had geëist, afgewezen en heeft de strafmaat gematigd, gezien de omstandigheden van de zaak en de achtergrond van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-115573-22
vonnis van de meervoudige kamer van 15 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. R.E. Drenth, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat hij gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat [slachtoffer] daardoor zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor wat betreft het primair ten laste gelegde feit. Daartoe voert de verdediging aan dat weliswaar sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid, maar dat het letsel van het slachtoffer onvoldoende uit objectieve stukken is gebleken en dat van een causaal verband tussen het ongeval en het letsel evenmin is gebleken. Voor zover de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) komt, verzoekt de raadsman de rechtbank om aansluiting te zoeken bij de schuldgradatie aanmerkelijke schuld. Ten aanzien van het deel van de tenlastelegging dat ziet op het al dan niet (gedeeltelijk) ijsvrij maken van de voorruit van de auto van verdachte, verzoekt de verdediging vrijspraak. Op basis van het dossier valt niet uit te sluiten dat de voorruit na het ongeval opnieuw is bevroren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen staat voor de rechtbank het volgende vast. Verdachte reed in de ochtend van 22 december 2021 op de Groenedijk te Breda. Vlak voor de kruising met de Zaventemstraat ter hoogte van het zebrapad, is verdachte met de rechtervoorzijde van zijn auto in botsing gekomen met het van links komende [slachtoffer] dat op dat moment het zebrapad overstak. Op het moment van het ongeval was het donker en vroor het. De weg waar verdachte reed was verlicht en het zebrapad werd aangegeven middels van verlichting voorziene bebording die boven dat zebrapad hing. Verdachte was bekend met de weg en het aldaar aanwezige zebrapad en het zicht op dit zebrapad werd ook niet belemmerd door enig obstakel. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat verdachte de maximaal toegestane snelheid van 30 kilometer per uur heeft overschreden en dat hij het zebrapad heeft benaderd met een snelheid van minimaal 36 kilometer per uur.
Primair – schuld in de zin van artikel 6 WVW
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW en zo ja, in welke mate.
Bij de beoordeling daarvan komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst van de verkeersovertreding(en) en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van schuld is sprake wanneer de verdachte zich roekeloos, dan wel in hoge of aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Het rijgedrag van verdachte moet daarvoor worden afgezet tegen dat wat van de gemiddelde verkeersdeelnemer mag worden verwacht.
Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer in het geheel niet heeft gezien.
[slachtoffer] heeft verklaard dat de ruiten van de auto van verdachte op het moment van het ongeval bevroren waren. Zij zag dat de ruiten wit en grijzig van kleur waren. Dat komt overeen met de verklaring van [getuige] . Zij verklaart dat zij de bestuurder van de auto niet kon zien, omdat de ruiten helemaal wit waren. Verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben kort na het ongeval waargenomen dat de autoruiten slechts gedeeltelijk vrij waren van ijs en dat het zicht vanuit de auto minimaal was.
Verdachte heeft verklaard dat hij een ontdooispray heeft gebruikt, dat de ruiten niet volledig ijsvrij waren, maar dat hij wel voldoende zicht had. Daarnaast voert de verdediging aan dat de autoruiten na het ongeval mogelijk opnieuw zijn bevroren.
De rechtbank volgt dit verweer niet. Op de foto’s in het dossier (bijvoorbeeld de foto op paginanummer 18) is te zien dat slechts de middenstrook van de voorruit en het middelste deel van de zijruit aan de bestuurderskant ijsvrij waren. Bovendien heeft een ontdooispray als gunstige bijkomstigheid dat het snel opnieuw bevriezen van de ruiten voorkomt. De rechtbank acht het tevens onwaarschijnlijk dat de ruiten in een ongelijk patroon opnieuw zijn bevroren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het zicht van verdachte werd belemmerd doordat zijn ruiten slechts gedeeltelijk vrij waren gemaakt van ijs. Door dit beperkte zicht heeft de verdachte het slachtoffer gedurende meerdere seconden niet waargenomen, ondanks dat de omstandigheden ter plaatse gunstig waren om haar tijdig en volledig op te merken. Weliswaar droeg het slachtoffer donkere kleding, maar zij droeg tevens een witte tas over haar schouder en de straatverlichting brandde terwijl het helder weer was. Het slachtoffer was de andere rijbaan al via het zebrapad overgestoken, de middenberm gepasseerd en is halverwege het zebrapad op de rijbaan waar verdachte reed door hem aangereden. Zij was dus al enige tijd bezig met oversteken. Nu verdachte met onvoldoende zicht en een te hoge snelheid heeft gereden, terwijl hij ter plaatse bekend was, en zijn voertuig niet op tijd tot stilstand heeft gebracht, staat voor de rechtbank vast dat het verkeersongeval aan zijn schuld is te wijten, zoals bedoeld in artikel 6 WVW. Naar het oordeel van de rechtbank is het verkeersgedrag van verdachte aan te merken als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
Letsel slachtoffer
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van
zwaar lichamelijk letselwegen in ieder geval factoren mee als de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat [slachtoffer] op 22 december 2021, de dag van het ongeval, is onderzocht door een arts. Uit deze verklaring blijkt onder meer dat zij die dag een spoedoperatie aan een hersenbloeding heeft gehad en dat er nog een vervolgoperatie aan haar schedel dient te volgen. Er werd ook een vervormde pupil waargenomen. [slachtoffer] voegt daar in haar aangifte aan toe dat zij als gevolg van het ongeval onder meer een gebroken kaak en een scheur in haar schedel heeft opgelopen. Uit de aanvullende verklaring van 23 april 2023 blijkt dat slachtoffer op dat moment nog therapie heeft, er problemen met het geheugen en de motoriek waren, zij in ieder geval nog tot 2 mei 2023 in een revalidatiekliniek verbleef, waarna de therapie poliklinisch zou worden voortgezet en er nog een operatie aan de schedel zou volgen. De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande ruim voldoende bewijs biedt om te kunnen concluderen dat sprake is van hersenletsel en dat zowel in juridische zin als naar normaal taalgebruik sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt de conclusie dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en daarmee schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, als gevolg waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het primair ten laste gelegde feit is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 december 2021 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Zaventemstraat zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend,
- terwijl de voorruit van de door verdachte bestuurde personenauto gedeeltelijk ijsvrij was gemaakt en
- terwijl het zicht door die voorruit werd belemmerd en
- terwijl verdachte ter plaatse bekend was en een zebrapad naderde - te rijden met een snelheid die hoger lag dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 km/u en zonder zich er voldoende te van vergewissen dat de weg voor hem, verdachte, vrij was en zou blijven te blijven rijden, en zijn, verdachtes, motorrijtuig niet tot stilstand te brengen waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een kaakbreuk en een scheur(tje) in de schedel en enig hersenletsel, werd toegebracht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft er in zijn eis rekening mee gehouden dat verdachte kostwinner is voor zijn gezin en zijn rijbewijs nodig heeft om zijn werk te kunnen uitvoeren. Daarnaast betreft het een ouder feit van ruim twee jaar geleden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank een taakstraf conform de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) op te leggen. Indien de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid oplegt, verzoekt de verdediging deze geheel voorwaardelijk op te leggen nu verdachte zijn rijbewijs nodig heeft om zijn werk te kunnen uitoefenen. Daarnaast verzoekt de verdediging de rechtbank om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, het feit dat verdachte geen strafblad heeft en dat hij ter zitting oprechte spijt heeft betuigd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 22 december 2021 schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval, doordat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Hij is met zijn auto een zebrapad genaderd, terwijl hij de maximum toegestane snelheid overschreed en terwijl zijn zicht werd belemmerd doordat hij zijn autoruiten slechts gedeeltelijk ijsvrij heeft gemaakt. Verdachte heeft zijn auto vervolgens niet op tijd tot stilstand gebracht. Door onder dergelijke omstandigheden te rijden, heeft verdachte een onaanvaardbaar risico genomen en het verkeer in gevaar gebracht. Als gevolg van dit laakbaar handelen van verdachte heeft er een aanrijding plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Ter zitting is gebleken dat [slachtoffer] nog dagelijks met de gevolgen van het ongeval wordt geconfronteerd. Zo is zij na het ongeval verlamd geweest aan de linkerzijde van haar lichaam, is zij inmiddels arbeidsongeschikt verklaard en nog steeds aan het revalideren. Er is sprake van niet aangeboren hersenletsel. [slachtoffer] heeft drie dagdelen per week therapie en heeft daarnaast een ambulant begeleider. Ook moet zij gebruikmaken van een weekschema om de week door te komen.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Verdachte is ter zitting verschenen en heeft daar spijt betuigd aan het slachtoffer, wat op de rechtbank oprecht is overgekomen. Verdachte heeft verklaard dat hij kostwinner is voor zijn gezin en dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en zijn eigen bedrijf.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten, waarin de uitgangspunten zijn vermeld voor straffen voor overtreding van artikel 6 WVW. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een aanmerkelijke mate van schuld. Bij deze mate van schuld met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, geldt als oriëntatiepunt een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. De rechtbank acht het van belang dat verdachte zijn werk kan blijven uitvoeren en zal bij de strafoplegging dan ook rekening houden met het feit dat hij zijn rijbewijs daarvoor nodig heeft. De rechtbank acht een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid dan ook passend. Nu sprake is van een ouder feit en verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest, ziet de rechtbank geen aanleiding om, wegens de oplegging van een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, een hogere taakstraf op te leggen dan uit de LOVS-oriëntatiepunten volgt.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een taakstraf van 120 uren. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van twee jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. van der Linden, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 maart 2024.
Mr. Mullers is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.