ECLI:NL:RBZWB:2024:1747

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
C/02/419402 / JE RK 24-321
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in verband met ontwikkelingsbedreiging en trauma

Op 6 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, omdat er ernstige ontwikkelingsbedreigingen zijn vastgesteld. De kinderen hebben ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt, waaronder de scheiding van hun ouders en geweld van de vader richting de moeder. De moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent, heeft zelf ook te maken met problematiek, waaronder PTSS en een lichtverstandelijke beperking, wat haar in staatstelling om voor de kinderen te zorgen beïnvloedt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 maart 2024 waren de moeder, haar advocaat, een vertegenwoordiger van de Raad en twee vertegenwoordigers van de GI aanwezig. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat de hulpverlening in het verleden niet effectief is geweest. De moeder heeft erkend dat zij momenteel niet in staat is om de zorg voor de kinderen adequaat te vervullen en heeft ervoor gekozen om de kinderen tijdelijk bij mw. [naam] te plaatsen.

De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad toegewezen en de kinderen onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering voor de duur van een jaar, met ingang van 6 maart 2024. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat er snel passende hulpverlening wordt ingezet voor zowel de kinderen als de moeder, om de ernstige ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de kinderen direct de benodigde bescherming kunnen krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/419402 / JE RK 24-321
Datum uitspraak: 6 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2014 op [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2017 op [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een voor de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. L. Toet te Utrecht.
De rechtbank merkt als informant aan:
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 22 februari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 22 februari 2024;
  • de e-mail van de moeder van 29 februari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 29 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 6 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en telefonisch bijgestaan door een tolk in het Papiaments;
  • een vertegenwoordigster van de Raad;
  • een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder, maar staan volgens het Basisregistratie Personen sinds 15 februari 2024 op een adres in [plaats] ingeschreven.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. Uit het verzoekschrift volgt dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij hebben ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt, waaronder de scheiding van hun ouders, de verhuizing naar Nederland en het verbreken van het contact met de vader. Daarbij komt dat [minderjarige 1] getuige is geweest van het geweld van de vader richting de moeder. [minderjarige 1] laat signalen van trauma zien. Zij is erg gesloten, controlerend en kan negatief gedrag vertonen als zij onrust ervaart. Daarnaast zijn er signalen van parentificatie. Zo neemt [minderjarige 1] huishoudelijke taken van de moeder over en zorgt zij voor [minderjarige 2] . Mogelijk is er bij [minderjarige 2] ook sprake van een trauma. Hij is erg druk. Ook maakt de Raad zich zorgen om de veiligheid van de kinderen. Er zijn signalen van fysiek en verbaal geweld van de moeder richting de kinderen. Beide kinderen hebben aangegeven dat zij worden geslagen door de moeder. Het is onduidelijk of de moeder voldoende sensitief en responsief op de kinderen kan reageren en voldoende rust en veiligheid kan bieden. Verder is het onbekend of het netwerk van de moeder, waarbinnen de kinderen met perioden verblijven, voldoende veilig en geschikt is voor de kinderen. Daar is geen zicht op. Daarnaast is er sprake van een disbalans in de draagkracht en draaglast van de moeder. Dit ook gelet op de problematiek van de moeder te weten PTSS, angsten, onverwerkte emoties en een lichtverstandelijke beperking. Ondanks dat er al veel hulpverlening in het vrijwillig kader is ingezet, heeft dit niet tot een verbetering geleid. De Raad vindt het belangrijk dat er voor zowel de moeder als voor de kinderen individuele hulpverlening/(trauma)behandeling wordt ingezet, wat tot op heden nog niet van de grond is gekomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad nog aangevuld dat de kinderen sinds kort bij mw. [naam] in [plaats] staan ingeschreven. Die situatie vindt de Raad lastig, omdat de moeder wisselend is in haar wens om de kinderen al dan niet elders (bij mw. [naam]) te plaatsen. Daarbij komt dat de Raad de indruk heeft dat de moeder snel wordt beïnvloed door anderen. Het is de vraag of zij in staat is om haar eigen mening te vormen en deze ook kan uiten. Dat de moeder kiest voor rust voor de kinderen en een situatie waarin zij zelf aan traumabehandeling kan toekomen is positief, maar het is te snel gegaan. Juist nu over elke verandering, gelet op de traumasignalen van de kinderen, goed moet worden nagedacht. De Raad vraagt zich af dit de beste oplossing is en of deze oplossing (in het vrijwillig kader) bestendig is. Het vrijwillig kader is vanwege de wisselende houding van de moeder immers te kwetsbaar. Ook zijn er nog geen afspraken gemaakt over hoe het contact tussen de moeder en de kinderen eruit zal zien, zodra de kinderen bij mw. [naam] verblijven. De Raad ziet liever dat er een regievoerder wordt ingezet om te onderzoeken of dit de beste oplossing is of dat er nog minder ingrijpende mogelijkheden zijn. Volgens de Raad zijn namelijk nog niet alle mogelijkheden in de thuissituatie benut, zoals de inzet van een steungezin of de inzet van intensieve (opvoed)ondersteuning. De Raad vindt een volledige uithuisplaatsing voor nu een stap te ver. Daarnaast kan een regievoerder de moeder helpen om beslissingen in het belang van de kinderen te nemen. Ook kan de moeder zich op die manier gesteund voelen en kan haar draagkracht worden vergroot. Tot slot benoemt de Raad dat [jeugdorganisatie] geen volledige pleegzorgscreening bij mw. [naam] heeft uitgevoerd. Er is alleen een politiecheck gedaan. Er is niets bekend over de opvoedvaardigheden van mw. [naam].
4.2.
Door en namens de moeder is primair verzocht om het verzoek af te wijzen. Subsidiair is verzocht om het verzoek aan te houden. Een ondertoezichtstelling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is niet noodzakelijk, omdat de moeder zelf al de nodige stappen in het belang van de kinderen heeft gezet. De moeder erkent de genoemde zorgen en dat er bij haarzelf en de kinderen sprake is van (trauma)problematiek, waarvoor zij hulpverlening nodig hebben. Die hulpverlening is in de afgelopen jaren niet van de grond gekomen. Ook erkent de moeder dat zij momenteel onvoldoende energie heeft om goed voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te zorgen. De moeder vindt het belangrijk dat de kinderen rust en stabiliteit ervaren en dat zij zelf kan toekomen aan (trauma)behandeling. Daarom heeft de moeder – volledig uit vrije wil – ervoor gekozen om de kinderen bij mw. [naam] in [plaats] te plaatsen, waar de kinderen ook al zijn ingeschreven. Zodra de schoolzaken zijn geregeld, zullen zij naar mw. [naam] gaan. De moeder en de kinderen hebben een sterke band met mw. [naam]. Zij zien elkaar regelmatig en er is sprake van wederzijds vertrouwen. Er zijn geen aanwijzingen waaruit blijkt dat er zorgen zijn over mw. [naam] of haar (woon)situatie. Ook is dit niet naar voren gekomen tijdens het screeningsonderzoek vanuit [jeugdorganisatie]. De kinderen zijn veilig bij mw. [naam] en kunnen daar tot rust komen. Dit alles heeft tot doel dat de moeder in een stabielere en veiligere situatie terecht komt en op termijn weer zelf voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan gaan zorgen. Dit is ook wat de moeder het liefst wil. In de periode dat de kinderen bij mw. [naam] verblijven, zal er telefonisch contact tussen de moeder en de kinderen zijn en zal de moeder in de weekenden langsgaan. Door de vrijwillige plaatsing is een ondertoezichtstelling dus niet (meer) noodzakelijk. Daarbij komt dat er al hulpverlening is betrokken, welke kan opschalen als dat nodig is.
Zelf heeft de moeder nog aangevuld dat zij in de afgelopen periode geen hulp heeft ervaren. Er zijn veel onwaarheden verteld en de moeder voelt zich niet meer veilig. Door de situatie is zij moe en verward. Verder is de moeder aan het zoeken naar een kamer in de buurt van de woning van mw. [naam], zodat zij de kinderen regelmatig kan zien. Het is niet mogelijk om in dezelfde woning als de kinderen en mw. [naam] te wonen, omdat mw. [naam] een uitkering heeft en de moeder onder bewind staat.
4.3.
De GI kan zich vinden in het verzoek van de Raad. De jeugdbeschermers die bij het gezin betrokken zullen zijn, zijn tijdens de mondelinge behandeling aanwezig.

5.De beoordeling

Wettelijk kader

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De kinderrechter zal het verzoek toewijzen en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de GI stellen voor de duur een jaar, te weten met ingang van 6 maart 2024 en tot 6 maart 2025. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.3.
De kinderrechter stelt vast dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Hij maakt zich zorgen over hun veiligheid en sociaal-emotionele ontwikkeling. De kinderen hebben ingrijpende gebeurtenissen en veel wisselingen in hun woonplaats en scholen meegemaakt. Ook is [minderjarige 1] getuige geweest van het geweld van de vader richting de moeder. Beide kinderen laten traumasignalen zien. De kinderrechter vindt het zeer zorgelijk dat de hulpverlening voor de kinderen (en de moeder) in de afgelopen jaren niet van de grond is gekomen. Als gevolg daarvan is al een paar jaar sprake van een situatie met onbehandelde trauma’s. Verder zijn er signalen van fysiek en verbaal geweld. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] hebben eerder aangegeven dat zij door de moeder worden geslagen. Ook zijn er zorgen over het netwerk van de moeder. Daarnaast stelt de kinderrechter vast dat er sprake is van een disbalans in de draagkracht en draaglast van de moeder. De moeder handelt vanuit een overlevingsstand. Dit lijkt de moeder te herkennen. Zij heeft daarom ook besloten om de kinderen bij mw. [naam] te plaatsen. Mede als gevolg daarvan en ook gelet op de trauma- en LVB-problematiek van de moeder, lukt het de moeder op dit moment onvoldoende om bij de kinderen aan te sluiten en de kinderen de benodigde rust, veiligheid en structuur te bieden. Daarbij komt nog dat de kinderrechter het zeer zorgelijk vindt dat er sinds november 2023, vanwege de voorgenomen plaatsing van de kinderen bij mw. [naam], onduidelijkheid voor de kinderen bestaat of zij wel of niet bij de moeder blijven wonen. Die onduidelijkheid kan schadelijk zijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit neemt niet weg dat de kinderrechter het knap vindt dat de moeder de genoemde zorgen erkent en dat zij eerlijk aangeeft dat het haar momenteel niet lukt om goed voor de kinderen te zorgen. De kinderrechter ziet dat de moeder een goede moeder voor haar kinderen wil zijn.
5.4.
Verder is de kinderrechter van oordeel dat de moeder weliswaar bereid is om de hulpverlening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (en zichzelf) te accepteren en dat zij dit ook in het verleden op verschillende plekken in Nederland (waaronder Friesland, Terneuzen en Hulst) heeft gedaan, maar dat de hulpverlening in de afgelopen jaren niet van de grond is gekomen. De moeder heeft onvoldoende van de aangeboden hulpverlening kunnen profiteren en geeft zelf ook aan dat zij op dit moment de zorg voor de kinderen niet aankan. Dit maakt dat de moeder niet in staat is om zelfstandig de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weg te nemen en dat er een regievoerder noodzakelijk is.
5.5.
De kinderrechter sluit zich aan bij de opgestelde doelen in het Raadsrapport en geeft aan de GI de opdracht mee om de volgende doelen voor ogen te houden:
  • De kinderen groeien op in een omgeving waarin zij lichamelijke en emotionele veiligheid, geborgenheid en liefde ervaren;
  • Moeder weet de veiligheid van de kinderen te waarborgen en is emotioneel en fysiek beschikbaar voor de kinderen;
  • De kinderen worden gestimuleerd om zich zo optimaal mogelijk, binnen eigen mogelijkheden, te kunnen ontwikkelen;
  • De traumabehandeling van [minderjarige 1] vindt doorgang en waar nodig wordt deze ook voor [minderjarige 2] gestart;
  • Moeder is in staat, eventueel met ondersteuning vanuit netwerk en hulpverlening, om aan te sluiten bij de specifieke ontwikkeling van de kinderen;
  • Moeder is in staat om adequaat te belonen en regels te bieden;
  • Moeder krijgt ondersteuning bij het verwerken van haar vlucht naar Nederland/ onrust hieromheen en het leren omgaan met haar eigen problematiek (PTSS);
  • Moeder is stabiel in haar emoties en weet deze op passende wijze te uiten;
  • Moeder staat open voor hulpverlening, komt afspraken na en volgt adviezen op;
  • Moeder heeft een steunend netwerk en heeft momenten waarop zij kan ontspannen.
5.6.
De kinderrechter benadrukt allereerst dat deze zaak een spoedeisende zaak is. Dit gelet op de cultuur, LVB-problematiek van de moeder en traumaproblematiek van de moeder en [minderjarige 1] en mogelijk ook van [minderjarige 2] , waarvoor in de afgelopen jaren geen passende hulpverlening is geboden. Deze zaak dient op korte termijn op de rails te worden gezet. Dat betekent dat er geen tot weinig onderzoekstijd voor de GI is. De kinderrechter vindt het belangrijk dat er de komende periode aan de bovenstaande doelen wordt gewerkt om de ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen weg te nemen. Aan die doelen voegt de kinderrechter nog een doel toe. Als extra doel voegt hij toe dat de jeugdbeschermers per direct en heel duidelijk actief met de moeder in gesprek moeten gaan over de oplossing die de moeder heeft gekozen te weten om de kinderen bij mw. [naam] te plaatsen. Het moet duidelijk worden of dat de beste oplossing is en of dat ook echt is wat de moeder zelf wil, of dat er nog minder ingrijpende alternatieven mogelijk zijn. De GI dient hierbij serieus het standpunt van zowel de Raad als van de moeder mee te wegen. De kinderrechter verwacht dat de GI afspraken met de moeder voor op de korte termijn maakt en daarbij steeds aandacht besteed aan wat de beste plek voor de kinderen is. Als de GI van mening is dat het verblijf van de kinderen bij mw. [naam] de beste oplossing is, verwacht de kinderrechter dat de GI een passend verzoek bij de kinderrechter zal indienen.
5.7.
Nu er nog veel stappen moeten worden gezet, zal de kinderrechter het verzoek toewijzen voor de volledige duur zoals verzocht. De kinderrechter geeft daarbij de opdracht aan de GI om regie te voeren in het proces en de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te bewaken. Van de GI verwacht de kinderrechter dat zij zicht krijgt op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hun ontwikkeling. Ook verwacht hij dat de GI passende hulpverlening voor zowel de moeder als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal inzetten. Dit vindt de kinderrechter zeer belangrijk, omdat er op dit moment sprake is van een situatie met onbehandelde trauma’s en de hulpverlening in de afgelopen jaren niet van de grond is gekomen. Aan de moeder geeft de kinderrechter nog mee dat hij hoopt dat zij ervoor openstaan om in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met de GI en hulpverlening samen te werken.
5.8.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.9.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 6 maart 2024 en tot 6 maart 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 15 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.