ECLI:NL:RBZWB:2024:1745

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
C/02/419406 / JE RK 24-323
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 6 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland heeft verzocht om de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De moeder van [minderjarige] was niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, ondanks behoorlijke oproeping. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder in de beschikking van 22 februari 2024 alleen was opgeroepen om te worden gehoord over het resterende deel van het verzoek van de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing, en niet over de voorlopige ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft geoordeeld dat er voldoende gelegenheid is gegeven aan de moeder om te worden gehoord over beide verzoeken.

De kinderrechter heeft de feiten in overweging genomen, waaronder de zorgwekkende situatie van [minderjarige], die sinds augustus 2022 in aanraking is gekomen met de politie en justitie. De moeder heeft [minderjarige] alleen thuis achtergelaten toen zij met andere kinderen naar Afrika vertrok. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de veiligheid en basale verzorging van [minderjarige] op dat moment onvoldoende waren, en dat er geen ouderlijk toezicht was. De kinderrechter heeft besloten dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] is om een (niet-geclausuleerde) machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, met ingang van 7 maart 2024 en tot 22 mei 2024. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/419406 / JE RK 24-323
Datum uitspraak: 6 maart 2024
(Nadere) beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
gevestigd te Breda,
hierna te noemen: de Raad.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] ([land]),
hierna te noemen: [minderjarige].
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
ingeschreven in [plaats 1], maar feitelijk verblijvende op een onbekende woon- of verblijfplaats.
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.

1.Het (nadere) verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 22 februari 2024 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 6 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [minderjarige], die vooraf apart met de kinderrechter heeft gesproken;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.
1.3.
Ondanks behoorlijke oproeping is de moeder niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 22 februari 2024 is [minderjarige], zonder voorafgaand horen van de belanghebbende(n), voorlopig onder toezicht gesteld van de GI
met ingang van 22 februari 2024 en tot 22 mei 2024. Tevens heeft de kinderrechter bij diezelfde beschikking een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 22 februari 2024 en tot 7 maart 2024, onder aanhouding van het overige deel van het verzoek.
2.3.
Op grond van voornoemde machtiging verblijft [minderjarige] in een accommodatie voor jeugdhulp.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden. Tevens verzoekt de Raad, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van drie maanden. De Raad verzoekt te beslissen op de verzoeken zonder voorafgaand horen van de belanghebbende(n).
3.2.
Aan de orde is de vraag of er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die aanleiding geven voor herroeping van de beschikking van 22 februari 2024 met ingang van heden, alsmede het resterende deel van bovengenoemd verzoek van de Raad tot het verlenen van een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 7 maart 2024 en tot 22 mei 2024.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het (spoed)verzoek. Recente informatie heeft de Raad niet, omdat zij na het indienen van het spoedverzoek geen contact meer met de moeder heeft gehad. De grootste zorg van de Raad is dat [minderjarige] geen ouderlijk toezicht heeft. Er is niemand die keuzes voor hem maakt en hem helpt in zijn ontwikkeling. De Raad heeft er geen bezwaar tegen als de kinderrechter een brede machtiging tot uithuisplaatsing verleend.
4.2.
De GI heeft na het spoedverzoek nog wel (digitaal) contact met de moeder gehad. De GI geeft aan dat de moeder op de hoogte is van deze zitting en benoemt dat zij bij eerdere zittingen ook niet aanwezig was. Vanuit de jeugdreclasseringsmaatregel heeft de GI [minderjarige] op een andere manier leren kennen te weten goed in contact en bereid om samen te werken. Sinds de moeder naar Afrika is vertrokken, is [minderjarige] aan het afglijden. Het is een traumatische periode voor hem. Dit komt bovenop de traumatische periode in Conakry. Of [minderjarige] van die periode in Conakry een trauma heeft, moet nog blijken. Het onderzoek vanuit de jeugdreclasseringsmaatregel moet nog worden afgewacht. Verder licht de GI toe dat het huis van de moeder op 27 februari 2024 is ontruimd. Sinds vorige week is de moeder terug in Nederland. Zij zou bij een vriendin in de omgeving [plaats 2]/[plaats 3] verblijven. De moeder wil het adres van waar zij verblijft niet aan de Raad geven. Wel eist de moeder het adres van [minderjarige]. Zodra de moeder het adres van [minderjarige] heeft, wil zij haar adres pas geven. Het adres van [minderjarige] heeft de GI niet aan de moeder gegeven. Ook omdat [minderjarige] dat zelf niet wil. [minderjarige] verblijft op dit moment nog op de crisisgroep. De GI is aan het zoeken naar een vervolgplek voor [minderjarige]. Eén van de mogelijkheden is dat [minderjarige] in een pleeggezin wordt geplaatst. Het moet een pleeggezin zijn dat rekening houdt met de cultuur en achtergrond van [minderjarige] en dat, zeker in het begin, heel veel in [minderjarige] kan en wil investeren. De GI denkt dat een rustig pleeggezin het best bij [minderjarige] past, zodat hij zo min mogelijk kan worden beïnvloed. Omdat het nog onduidelijk is wat een passende vervolgplek voor [minderjarige] gaat zijn, is een brede machtiging tot uithuisplaatsing wenselijk. Tot slot merkt de GI nog op dat het zorgelijk is dat de moeder op dit moment het ouderlijk gezag niet uitoefent en dat daar gevolgen aan kunnen zitten als dit zo voortduurt.
4.3.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] aangegeven dat hij het vervelend vindt dat hij alleen thuis achterbleef, nadat zijn moeder met de andere kinderen naar Afrika is gegaan. De eerste week is er een nicht bij [minderjarige] thuis geweest, maar daarna is zij weggegaan. [minderjarige] weet niet wat hij van de situatie moet denken. Hij voelt geen emotie. Op dit moment geeft [minderjarige] zijn leven een onvoldoende. Hij leeft niet zoals hij zou willen. [minderjarige] wil een stabiel leven met meer vrijheid. Hij verblijft op dit moment bij de crisisgroep. Dat vindt [minderjarige] meevallen. [minderjarige] vindt het een goed idee als de begeleiding betrokken blijft en hij op een eigen, fijne plek gaat wonen. Hij wil niet meer thuis wonen, ook niet als zijn moeder terug in Nederland is. Als het aan [minderjarige] ligt, hoeft hij zijn broertjes en zusje niet meer te zien. Dat [minderjarige] dat zo voelt, vindt hij bijzonder. Maar het is niet anders. Tot slot vertelt [minderjarige] dat hij nog steeds een enkelband heeft vanwege de woninginbraak. [minderjarige] vindt het dom dat hij dat heeft gedaan.

5.De beoordeling

Oproeping moeder voor de mondelinge behandeling

5.1.
Allereerst stelt de kinderrechter vast dat de moeder (en de overige belanghebbenden) in de beschikking van 22 februari 2024 alleen zijn opgeroepen om te worden gehoord over het resterende deel van het verzoek van de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing en niet over de voorlopige ondertoezichtstelling. De kinderrechter constateert dat de moeder in de oproeping in de Staatscourant wel is opgeroepen om haar mening tijdens de mondelinge behandeling van 6 maart 2024 kenbaar te maken over zowel de voorlopige ondertoezichtstelling als de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing. Dit maakt dat kinderrechter vaststelt dat de oproeping in de beschikking van 22 februari 2024 een kennelijke misslag betreft, welke er niet aan in de weg staat om de zaken tijdens deze mondelinge behandeling te behandelen. De kinderrechter is daarom van oordeel dat er voldoende is gedaan om de moeder in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord over beide verzoeken. Dit maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat deze mondelinge behandeling geldt als bedoeld in artikel 800, derde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.2.
Op grond van artikel 7 Brussel II-ter zijn ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Onder ouderlijke verantwoordelijkheid valt onder meer een voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen. Nu [minderjarige] in [plaats 1] staat ingeschreven en zijn gewone verblijfplaats op dit moment ook binnen het rechtsgebied van deze rechtbank valt, komt de Nederlands rechter rechtsmacht toe. Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op de verzoeken worden toegepast.
Spoedbeslissing voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
5.3.
Bij beschikking van 22 februari 2024 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 22 februari 2024 en tot 22 mei 2024 en is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 22 februari 2024 en tot 7 maart 2024, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbende(n). De belanghebbende(n) zijn tijdens de mondelinge behandeling op 6 maart 2024 in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
5.4.
De kinderrechter dient in beginsel te beoordelen of er nieuwe feiten dan wel omstandigheden naar voren zijn gekomen die maken dat de spoedbeslissing van 22 februari 2024 moet worden herroepen. De kinderrechter stelt vast dat uit de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, volgt dat van het voorgaande geen sprake is en dat daarom de spoedbeslissing niet wordt herroepen en daarmee zijn werking dient te behouden.
Inhoudelijke beoordeling resterende deel van het verzoek
5.5.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 en lid 2 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de Raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.6.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria om een (niet-geclausuleerde) machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige] te verlenen met ingang van 7 maart 2024 en tot 22 mei 2024. Hij legt dit hierna uit.
5.7.
De kinderrechter stelt om te beginnen voorop dat hij zich zeer veel zorgen maakt over de positie van [minderjarige] in het gezin op het moment dat het gezin compleet is. Het lijkt erop dat de relatie tussen [minderjarige] en de moeder al een langere tijd is verstoord. Ook is het zorgelijk dat [minderjarige] sinds augustus 2022 meermaals in aanraking is gekomen met de politie en justitie. Op dit moment draagt [minderjarige] nog een enkelband. De kinderrechter vindt het nog zorgelijker dat de moeder op 4 februari 2024 met de andere kinderen naar Afrika is gegaan, terwijl [minderjarige] alleen thuis is achtergebleven. De eerste week is er een nicht bij [minderjarige] geweest, maar zij is na een week vertrokken. Dit maakt dat de kinderrechter vaststelt dat de veiligheid en basale verzorging van [minderjarige] op dit moment onvoldoende is. Hierin wordt immers niet voorzien. Het ontbreekt bovendien aan ouderlijk toezicht. Daarbij komt nog dat het huis van de moeder op 27 februari 2024 is ontruimd. Gelet op de voorgeschiedenis van [minderjarige] in Conakry en/of de periode waar hij nu doorheen gaat, is het niet ondenkbaar dat er bij [minderjarige] sprake is van een trauma. De kinderrechter merkt op dat dit ook zichtbaar is geworden door de wijze waarop [minderjarige] zich tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft opgesteld. [minderjarige] stelt zich zeer zakelijk en volwassen op. Dat er mogelijk sprake is van traumaproblematiek volgt ook uit de rapportage en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken. Verder vindt de kinderrechter het ook zeer zorgelijk dat het een lange tijd onduidelijk is geweest of en wanneer de moeder terug naar Nederland zou komen. Uit de nadere informatie van de GI blijkt dat de moeder sinds vorige week weer in Nederland is. De opstelling van de moeder richting de Raad wat betreft het al dan niet verstrekken van (adres)gegevens leidt tot nog meer zorgen bij de kinderrechter. Hij vindt deze opstelling van de moeder dan ook volstrekt onbegrijpelijk en verwijtbaar, bezien vanuit de positie die een ouder behoort in te nemen.
5.8.
Het bovenstaande maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] is om voor de resterende duur een (niet-geclausuleerde) machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige] te verlenen. De kinderrechter zal, anders dan de Raad heeft verzocht, een brede machtiging tot uithuisplaatsing verlenen. Dit betekent dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing niet zal clausuleren. Uit de nadere informatie van de GI volgt immers dat het nog onduidelijk is wat een passende vervolgplek voor [minderjarige] gaat zijn. De kinderrechter juicht toe dat de GI zich wil inspannen om een rustig pleeggezin voor [minderjarige] te zoeken dat veel tijd en aandacht voor [minderjarige] heeft en in het bijzonder ook voor zijn achtergrond en cultuur. De kinderrechter gaat er vanuit dat de GI, indien nodig, tijdig een verlengingsverzoek bij de rechtbank indient met recente informatie over de situatie van [minderjarige] en wat de vervolgstappen zullen zijn.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.9.
De kinderrechter zal de beslissing ten aanzien van het resterende deel van het verzoek van de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] met ingang van 7 maart 2024 en tot 22 mei 2024;
6.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork, griffier, en op schrift gesteld op 15 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
- door de verzoekers en de degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.