ECLI:NL:RBZWB:2024:1743

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
C/02/419494 / JE RK 24-342
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hamburger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de bescherming van de ontwikkeling

Op 8 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door huiselijk geweld van de vader ten opzichte van de moeder. De moeder heeft aangegeven dat zij onvoldoende in staat is om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen zonder hulp van een gecertificeerde instelling. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2024 waren de moeder, een vertegenwoordiger van de Raad en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling aanwezig. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om zelfstandig de nodige zorg voor [minderjarige] te bieden en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep. De ondertoezichtstelling is vastgesteld met ingang van 8 maart 2024 tot 8 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/419494 / JE RK 24-342
Datum uitspraak: 8 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie ’s-Hertogenbosch,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van de kinderrechter te Rotterdam van 12 februari 2024 over de bevoegdheid en alle daarin genoemde stukken.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, ondersteunt door haar vader;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door [naam] .
2.2.
De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] woont bij haar moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
Uit het rapport van de Raad blijkt dat de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] erin gelegen is, dat zij in haar eerste levensjaar veel onveiligheid heeft moeten ervaren, doordat zij getuige is geweest van ernstige conflicten tussen ouders. De ouders kampen beiden met een belast verleden, hebben mogelijk ook eigen problematiek. Zo is bij de vader sprake van emotie-regulatie problematiek. De moeder zou mogelijk PTSS hebben. Gebleken is dat de moeder voldoende bereid, maar onvoldoende in staat is om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Zo lukt het de moeder niet om uit het contact met de vader te blijven en haar grenzen aan te geven. Er is op dit moment geen contact tussen de vader en [minderjarige] . Dit is zo bepaald in veiligheidsafspraken gemaakt door het crisisinterventieteam in oktober 2023. De vader heeft [minderjarige] daardoor voor het laatst gezien in september 2023 en (via Facetime) gesproken in oktober 2023. Daarbij kan de moeder nog onvoldoende zelfstandig functioneren. Bij het uitvoeren van haar dagelijkse taken heeft de moeder aansturing nodig vanuit het begeleid wonen. De moeder doet goed haar best, maar heeft deze intensieve begeleiding vanuit de hulpverlening en ondersteuning van een gezinsvoogd nodig om de veiligheid van [minderjarige] te kunnen waarborgen. In aanvulling op het rapport heeft de Raad tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht, nog zeer recent een update te hebben ontvangen van de instelling waar de moeder momenteel verblijft. Daaruit blijkt dat de vader nog steeds grote druk op de moeder uitoefent door haar te bedreigen, hij de locatie probeert te achterhalen waar de moeder verblijft en hij de moeder publiekelijk te schande zet waarom hij [minderjarige] niet kan zien. Naar de mening van de Raad dient de vader in beginsel ook contact met [minderjarige] te kunnen hebben, maar zullen de ouders daarbij de ondersteuning nodig hebben vanuit een ondertoezichtstelling om een en ander goed te laten verlopen.
4.2.
De moeder verklaart dat zij over omgang tussen de vader en [minderjarige] haar twijfels heeft omdat de vader, toen hij daarvoor nog de kans had, amper naar [minderjarige] heeft omgekeken. Dit terwijl zij er veel moeite voor deed om voor de vader en [minderjarige] een goede band te creëren. De moeder beaamt dat de vader altijd veel druk op haar heeft uitgeoefend, en nog steeds doet. De moeder vindt het daarom van meerwaarde als er een ondertoezichtstelling komt. Met het verzoek stemt de moeder daarom in.
4.3.
De GI constateert dat de moeder met [minderjarige] momenteel op een goede plek verblijft. Ook constateert de GI dat de vader zich nog niet als een stabiele factor in het leven van [minderjarige] lijkt op te stellen. De GI verklaart zich bereid om de ondertoezichtstelling op zich te gaan nemen en verklaart zich te kunnen vinden in de door de Raad in het rapport opgenomen hulpverleningsdoelen.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling overweegt de kinderrechter dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, doordat er zich in de thuissituatie huiselijk geweld heeft voorgedaan van de vader ten opzichte van de moeder.
In hoeverre dat [minderjarige] daar last van heeft is nu nog ongewis, maar het is een feit van algemene bekendheid dat dit geweld schadelijk is voor de ontwikkeling van jonge kinderen. Op dit moment verblijft de moeder met [minderjarige] in een begeleide setting. Ook daar blijft de vader flinke druk op de moeder uitoefenen, om [minderjarige] te kunnen zien. De vader is naar de moeder toe bedreigend. Gebleken is dat de moeder tegen de vader onvoldoende weerstand weet te bieden, zodat de (geheime) begeleide setting waar de moeder momenteel verblijft voor haar en [minderjarige] voor hun veiligheid aangewezen is. Daarbij is gebleken dat de (zeer jonge) moeder ook bij het uitvoeren van haar dagelijkse taken nog de aansturing nodig heeft vanuit het begeleid wonen. Een andere zorg is dat elk contact van [minderjarige] met haar vader intussen al enkele maanden is uitgebleven. Niet wordt verwacht dat de ouders op dit moment in staat zullen zijn om met elkaar samen te werken. Het wordt daarom noodzakelijk geacht dat een neutrale derde – een gezinsvoogd – tussen de ouders een bemiddelende rol zal kunnen gaan vervullen, mede om tussen de vader en [minderjarige] een verantwoorde omgangsregeling op te zetten. De veiligheid van [minderjarige] is daarbij het uitgangspunt. Gezien de ouderstrijd en de genoemde gevolgen daarvan wordt [minderjarige] ernstig in haar sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling bedreigd.
5.3.
Gelet op de ernst van de ouderstrijd wordt niet verwacht dat zij op vrijwillige basis zelfstandig in staat zullen zijn om de ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] af te wenden. Een maatregel binnen een gedwongen kader wordt daarom noodzakelijk geacht.
5.4.
Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van één jaar.
- [minderjarige] groeit op in een voorspelbare en veilige omgeving, waarbij geen sprake is van fysieke of verbale agressie;
- [minderjarige] groeit op met ouders die haar veiligheid en ontwikkeling vooropstellen;
- [minderjarige] ontwikkelt zich goed en zit lekker in haar vel;
- [minderjarige] heeft voorspelbaar contact met haar beide ouders;
- De moeder verwerkt ingrijpende gebeurtenissen;
- De moeder is voldoende weerbaar en kan haar grenzen aangeven in het contact met vader;
- De vader leert op een juiste manier met zijn emoties om te gaan.
5.5.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarige noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, met ingang van 8 maart 2024 tot 8 maart 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2024 door mr. Hamburger, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 15 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.