ECLI:NL:RBZWB:2024:174

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_2717
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht bij CBR

Op 10 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 28 juli 2023, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 22 maart 2023. De rechtbank oordeelde dat het griffierecht niet tijdig was betaald, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. In de verzetzaak werd uitsluitend beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant voerde aan dat er sprake was van verschoonbare overmacht, omdat zijn gemachtigde recentelijk was verhuisd en de post niet op de juiste wijze was ontvangen. De rechtbank oordeelde echter dat het de verantwoordelijkheid van de gemachtigde was om ervoor te zorgen dat de post tijdig werd ontvangen. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de eerdere uitspraak te herzien, aangezien de betaling van het griffierecht een dwingende wetsbepaling is en er geen ruimte is voor belangenafweging. Het verzet werd ongegrond verklaard, en de rechtbank besloot dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2717 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2024 op het verzet van

[opposant] , te [plaats] , opposant

(gemachtigde: mr. mr. R.P. Kuijper).

Procesverloop

Opposant heeft tegen de beslissing op bezwaar van De directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van 22 maart 2023 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 28 juli 2023 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het griffierecht niet tijdig was betaald.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat er sprake is van een verschoonbare overmachtssituatie. De gemachtigde van opposant is vlak voor de verzending van de aanmaning voor betaling van het griffierecht verhuisd naar het huidige adres van de gemachtigde. Aldaar wordt de ontvangst van de post verzorgd door de centrale receptie van het verzamelgebouw. Tot juni 2023 werd bij afwezigheid van de gemachtigde de door deze ontvangen post op een voor gemachtigde bekende plek bewaard zodat deze kon worden opgehaald. Eind mei, begin juni 2023 is de post echter door een receptiemedewerker, zonder de gemachtigde in kennis te stellen, op een andere plek bewaard. Deze medewerker heeft ook geen kennis gegeven van ontvangst van enig aangetekend schrijven. Daar de declaratie voor het griffierecht aan opposant was gezonden en gegeven de normale looptijd van behandeling van beroep, was er voor de gemachtigde ook geen reden om post van de rechtbank te verwachten. Gegeven het feit dat bij normale praktijkvoering contacten van het kantoor nagenoeg uitsluitend digitaal plaatsvinden was er ook geen aanleiding om onderzoek te doen naar het uitblijven van post. Hoewel formeel kan worden gesteld dat verzorging van de post voor rekening komt van een beroepsmatig rechtsbijstandverlener geldt in casu juist dat ter waarborging hiervan een eveneens professionele service was ingeschakeld ter voorkoming van hetgeen heeft plaatsgevonden. De gemachtigde had geen weet van de systeemverandering en kon daar redelijkerwijs ook niet van weten. In redelijkheid kan niet van een rechtsbijstandverlener worden verwacht dat deze, naast zijn eigen personeel, ook het personeel van de door hem ingeschakelde derden controleert.
4. De verzetrechter stelt vast dat niet in geschil is dat de herinneringsbrief van 8 juni 2023 op regelmatige wijze op het kantooradres van de gemachtigde van opposant is ontvangen. De verzetrechter is van oordeel dat het de verantwoordelijkheid van de gemachtigde van opposant is dat de voor hem bestemde post hem (tijdig) bereikt. De gemachtigde van opposant heeft ervoor gekozen dat voor hem bestemde post wordt ontvangen door de centrale receptie in het verzamelgebouw. Van de gemachtigde van opposant mag dan verwacht worden dat hij adequate maatregelen treft voor de tijdige behandeling van zijn post. Dat een receptiemedewerker hem nooit heeft geïnformeerd over de wijziging van de plek waar de post werd bewaard of over de ontvangst van de aangetekende nota, valt te betreuren maar dient voor rekening en risico van opposant te blijven.
5. Tot slot heeft opposant aangevoerd dat met onderhavige zaak, naast het belang van opposant, sprake is van een zwaarwegend exceptief verweer ten aanzien van even ernstige als onwenselijke fouten in het handhavingssysteem van het CBR, zodat de rechtsvinding is gebaat bij een inhoudelijke uitspraak.
6. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 8:41, zesde lid, van de Awb een beroep niet-ontvankelijk is, als het griffierecht niet tijdig is bijgeschreven of gestort. Dit is een dwingende wetsbepaling, waarbij geen ruimte is voor een belangenafweging. De ingrijpende gevolgen van een niet-ontvankelijk beroep kunnen dan ook niet leiden tot een andere beslissing. Alleen als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift met de betaling van het griffierecht in verzuim is geweest, zal niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven. In de voorgaande overwegingen heeft de rechtbank onderzocht of die situatie zich voordoet. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is.
7. In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 28 juli 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 10 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.