Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op 26 november 2021. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat hij de boete onredelijk vond, gezien de omstandigheden waaronder de overtreding heeft plaatsgevonden. Hij stelde dat hij niet opzettelijk het bord had genegeerd, maar dat hij het door de weersomstandigheden over het hoofd had gezien. Na het zien van een herhalingsbord heeft hij direct omgekeerd. Betrokkene vroeg ook om rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden, aangezien hij aan het sparen was voor zijn master en de boete een zware financiële last voor hem vormde.
De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren, maar erkende dat de redelijke termijn was overschreden en dat betrokkene niet was gehoord door de officier van justitie. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, gezien de omstandigheden en de overschrijding van de redelijke termijn, besloot de kantonrechter de boete te matigen tot € 50,-. Het beroep werd gedeeltelijk gegrond verklaard, en de beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, waarbij het teveel betaalde bedrag aan betrokkene moest worden terugbetaald.