In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die in een auto, waarvan hij de sleutel in zijn bezit had, meer dan een kilo cocaïne had. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen dat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond voor de aanhouding van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over de aangetroffen cocaïne. Hoewel er aanwijzingen waren voor het dealen van cocaïne, ontbrak het bewijs hiervoor. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden.
De zaak werd inhoudelijk behandeld op 28 februari 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging betrof het verkopen en aanwezig hebben van 1.595 gram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, maar de rechtbank oordeelde dat de staandehouding van de verdachte rechtmatig was. De rechtbank concludeerde dat de cocaïne in de onderbroek van de verdachte en in de auto op rechtmatige wijze was verkregen.
De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 20 november 2023 opzettelijk ongeveer 1.046,5 gram cocaïne aanwezig had. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van verkoop van cocaïne, omdat het bewijs hiervoor ontbrak. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.