ECLI:NL:RBZWB:2024:1666
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag exploitatievergunning cafetaria
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat het college volgens haar niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 20 maart 2023 voor een exploitatievergunning openbare inrichting voor de exploitatie van een cafetaria met terras op het [adres] te [plaats 2]. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, omdat het beroep kennelijk gegrond is. Dit is mogelijk op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn voor de aanvraag was verstreken voordat eiseres op 29 september 2023 beroep heeft ingesteld. Het beroepschrift voldoet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, waardoor het rechtsgeldig is. Na het instellen van het beroep heeft het college op 8 november 2023 alsnog een besluit genomen, maar eiseres heeft het beroep niet ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat eiseres nog procesbelang heeft bij het beroep, omdat zij verzoekt om de door het college verbeurde dwangsom vast te stellen.
De rechtbank concludeert dat het college een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het te laat is met beslissen, tot maximaal 42 dagen. De hoogte van de dwangsom is vastgesteld op € 1.442,-. Eiseres heeft ook recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 184,- en proceskosten van € 437,50. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en legt de verplichtingen op aan het college.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 12 maart 2024. Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen.