ECLI:NL:RBZWB:2024:1634

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
02/170569-23 + 02/170042-22 (vord.tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal met geweld en mishandeling met strafoplegging en bijzondere voorwaarden

Op 13 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 juli 2023 in Tilburg een diefstal met geweld heeft gepleegd tegen aangever [benadeelde 1], waarbij hij onder andere met een vuist tegen het gezicht van het slachtoffer heeft geslagen en hem heeft getrapt. De rechtbank achtte dit feit wettig en overtuigend bewezen. Daarnaast werd de verdachte op 10 juli 2023 beschuldigd van mishandeling van aangever [benadeelde 2], wat ook bewezen werd verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Bij de voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder opname in een zorginstelling en begeleiding bij het wonen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte en de adviezen van deskundigen over de noodzaak van behandeling. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan beide slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, maar de proeftijd met een jaar verlengd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/170569-23 + 02/170042-22 (vord.tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 13 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught
raadsvrouw mr. A. Darrazi, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J. Verschuren, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 6 juli 2023 in Tilburg (Groenstraat) een diefstal met geweld heeft gepleegd, dan
wel een persoon heeft mishandeld;
feit 2: op 10 juli 2023 in Tilburg (Visserijstraat) een poging tot diefstal met geweld heeft
gepleegd, dan wel een persoon heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem primair ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de inhoud van het dossier. Daaruit blijkt volgens de officier van justitie dat bij beide feiten naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake is van een diefstal en van geweld (feit 1) dan wel een poging daartoe (feit 2), mede gelet op de aangifte en de (stills van de) camerabeelden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de rechtbank voor beide feiten niet tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde kan komen. Zij stelt vast dat verdachte die feiten ontkent en dat op grond van de camerabeelden en de afgelegde verklaringen van de aangever of van de getuigen niet kan worden vastgesteld dat verdachte geweld heeft gebruikt of daarmee heeft gedreigd om zich de in de tenlastelegging genoemde goederen toe te eigenen.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde feiten refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte nadat hij een pakje sigaretten in het schoudertasje van aangever [benadeelde 1] had gestopt er direct ook iets uit haalde. De rechtbank volgt de verklaring van aangever dat dit in ieder geval een biljet van 20 euro was. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaring van [benadeelde 1] te twijfelen. Verdachte heeft vervolgens geweld gebruikt tegen [benadeelde 1] , zoals ook in de tenlastelegging is beschreven, te weten het slaan met een vuist tegen het gezicht van [benadeelde 1] , het beetpakken en vasthouden van een voet van [benadeelde 1] , het naar zich toetrekken van [benadeelde 1] waardoor [benadeelde 1] ten val kwam en het trappen tegen het hoofd van [benadeelde 1] . Vervolgens heeft verdachte het schoudertasje van verdachte gepakt en is daarmee richting zijn auto gelopen. Daarna heeft hij [benadeelde 1] nog een bijl getoond.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee - naast het door verdachte gepleegde geweld -de diefstal van zowel het geldbedrag van 20 euro als de schoudertas wettig en overtuigend bewezen. De genoemde gedragingen van de verdachte zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht op het wegnemen van het geldbedrag en de tas van aangever met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Dat dit geweld ten dienste stond van de diefstal en werd gepleegd om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken dan wel het bezit van het gestolen te verzekeren, acht de rechtbank, gelet op de gedragingen van verdachte eveneens bewezen.
Daarmee acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het oogmerk had om zich de ketting die om de hals van aangever [benadeelde 2] zat, toe te eigenen.
Verdachte heeft dit ontkend. Hij verklaart dat hij alleen maar aan aangever heeft gevraagd wat voor ketting dat was en die ketting heeft aangeraakt.
Aangever verklaart dat verdachte zei dat hij de ketting wilde zien en toen zijn ketting vastpakte. Aangever zette toen een stap achteruit waarna verdachte hem hard op zijn linker kaak sloeg en hem daarna nog een vuistslag op zijn hoofd gaf. Aangever viel toen op zijn knieën.
Uit de handelingen van verdachte kan niet geconcludeerd worden dat hij het oogmerk had om de ketting van aangever te stelen. Verdachte heeft ook niet geprobeerd om die ketting af te pakken van aangever toen aangever op de grond lag.
Verdachte zal dan ook van de primair ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld worden vrijgesproken.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [benadeelde 2] heeft mishandeld door hem tegen zijn kaak en gezicht te slaan of te stompen, zoals subsidiair ten laste is gelegd. Verdachte heeft dit ook bekend.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair)
op 6 juli 2023 te Tilburg, op de Groenstraat, een geldbedrag en een tas, die aan [benadeelde 1] toebehoorden
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- met gebalde vuist tegen het gezicht van die [benadeelde 1] te slaan en
- de voet van die [benadeelde 1] beet te pakken en vast te houden en
- die [benadeelde 1] naar zich toe te trekken, waardoor die [benadeelde 1] ten val kwam en
- te trappen tegen het hoofd van die [benadeelde 1] en
- die [benadeelde 1] een bijl te tonen
2. ( subsidiair)
op 10 juli 2023 te Tilburg [benadeelde 2] heeft mishandeld door die [benadeelde 2] tegen diens kaak en gezicht te slaan of te stompen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals die in het reclasseringsadvies van 15 december 2023 zijn opgenomen. Hij vordert daarnaast de dadelijke uitvoerbaarheid van de genoemde voorwaarden (artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking van artikel 38z Sr.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt, gelet op de uitgebrachte rapportages van de psychiater, de psycholoog en de reclassering plus de toelichting van de deskundige van de reclassering ter zitting, verdachte een zodanig lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dat hij vier weken na de uitspraak rechtstreeks vanuit de detentie kan worden overgebracht naar een overbruggingsplek, alvorens hij opgenomen kan worden op de beoogde FPA [kliniek] in [plaats] . Daarnaast verzoekt zij een voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geformuleerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 6 juli 2023 schuldig gemaakt aan een diefstal van geld en een tas. Deze diefstal ging gepaard met grof geweld, gepleegd tegen aangever [benadeelde 1] , waarbij hij die [benadeelde 1] met zijn vuist tegen zijn gezicht heeft geslagen en die [benadeelde 1] terwijl hij op de grond lag tegen zijn hoofd heeft getrapt. Ook heeft hij die [benadeelde 1] een bijl getoond.
Daarnaast heeft hij een paar dagen later, op 10 juli 2023, aangever [benadeelde 2] mishandeld door hem tegen zijn kaak en zijn gezicht te slaan. Verdachte heeft zodanig hard geslagen dat het kunstgebit van [benadeelde 2] brak.
Verdachte heeft door zijn handelen op grove wijze de lichamelijke integriteit van de slachtoffers aangetast. Hij heeft de slachtoffers onverhoeds - zonder dat zij daartoe aanleiding gaven - aangevallen en daarbij grof geweld toegepast.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in het recente verleden eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en voor vernieling, bedreiging en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Hij kan dan ook worden aangemerkt als een recidivist.
Over verdachte zijn in december 2023 rapporten opgemaakt door een psycholoog en een psychiater.
Uit beide rapporten komt naar voren dat er ten tijde van de delicten sprake was van psychische problematiek waaronder een licht verstandelijke beperking, een ongespecificeerde schizofrenie spectrum- of andere psychotische stoornis, antisociale persoonlijkheidsstoornis en een ernstige stoornis in het gebruik van een hallucinogeen. Eveneens stellen de Pro Justitia rapporteurs vast dat er sprake is van verminderde toerekenbaarheid. De kans op herhaling van agressief gedrag wordt door hen zonder behandeling en begeleiding hoog ingeschat. Om de kans op herhaling van agressief gedrag in het algemeen te verlagen, is (medicamenteuze) behandeling en begeleiding van betrokkene nodig. Zij adviseren bij een geheel of gedeeltelijk voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden een klinische behandeling bij een forensische verslavingskliniek van in ieder geval een jaar, gevolgd door een ambulante behandeling/begeleiding bij een forensische kliniek onder toezicht van de reclassering op te leggen. De psycholoog adviseert betrokkene klinisch te behandelen binnen een instelling met expertise op het gebied van mensen met een verstandelijke beperking, psychiatrische problemen, verslavingsproblemen en forensische problematiek, zoals een FPA van bijvoorbeeld [kliniek] . Aansluitend zou een beschermde of begeleide woonvorm overwogen moeten worden.
Gezien de complexiteit en de chroniciteit van de problematiek wordt het opleggen van een GVM-maatregel van artikel 38z Sr ter overweging gegeven.
De rechtbank kan zich vinden in de conclusies en de adviezen van de Pro Justitia rapporteurs en zal deze betrekken bij de overwegingen over de op te leggen straf en maatregel.
Vervolgens is op 15 december 2023 een reclasseringsadvies opgesteld door mevrouw [reclasseringswerker] .
Ondanks dat de reclassering sceptisch staat ten opzichte van het door de PJ-rapporteurs geadviseerde juridisch kader (enkel toezicht) om een opname te kunnen bewerkstelligen, begrijpt zij de overwegingen van die rapporteurs wel en sluit zij zich aan bij hun advies. Hierbij wordt wel opgemerkt dat de kans op onttrekken groter is aangezien het kader minder dwingend is dan een tbs-kader. Ook hangt de slagingskans en/of deelname aan behandeling/opname af van de motivatie van verdachte. Op moment dat verdachte buiten de Penitentiaire Inrichting verblijft en hij stopt met zijn medicatie, verwacht de reclassering dat ook zijn motivatie om deel te nemen aan behandeling afneemt. Om die reden meent de reclassering dat het belangrijk is dat betrokkene aansluitend aan detentie wordt opgenomen in een nog nader te bepalen kliniek.
Ter zitting heeft mevrouw [reclasseringswerker] het rapport van de reclassering nader toegelicht.
Verdachte kan terecht op de FPA [kliniek] in [plaats] . Er is daar echter een wachtlijst van minimaal twee maanden. Mocht verdachte voortijdig vrijkomen dan zou hij voorlopig in een overbrugginskliniek terecht kunnen, maar er zijn vanaf de uitspraakdatum zeker nog vier weken voor nodig om dit te bewerkstelligen.
De rechtbank houdt bij het opleggen van een straf - naast de inhoud van de over verdachte opgemaakte rapporten - rekening met de door het LOVS opgestelde oriëntatiepunten. Het oriëntatiepunt voor een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging bij een recidivist is 8 maanden gevangenisstraf. De rechtbank acht strafverhogend ten opzichte van dit oriëntatiepunt dat het door verdachte gepleegde geweld tegen aangever [benadeelde 1] kan worden aangemerkt als zwaarder dan licht geweld, nu verdachte onder andere tegen het hoofd van de op de grond liggende [benadeelde 1] heeft getrapt.
Daarnaast heeft verdachte aangever [benadeelde 2] zodanig hard geslagen dat zijn kunstgebit is gebroken. Dit feit rechtvaardigt eveneens een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden.
De omstandigheid dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard ten aanzien van de door hem gepleegde strafbare feiten weegt de rechtbank mee als strafverlagend.
Alles overziend en rechtdoende aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte, zoals die in de rapporten van de genoemde rapporteurs is beschreven, acht de rechtbank de volgende straf passend en geboden:
- een gevangenisstraf van veertien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, waaraan de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het rapport van de reclassering van 15 december 2023 worden gekoppeld, te weten een meldplicht bij de reclassering, een opname in een zorginstelling, begeleid wonnen of maatschappelijke omvang en meewerken aan middelencontrole.
Met de voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt de rechtbank verdachte te motiveren de door de rechtbank noodzakelijk geachte behandeling te ondergaan en hulp te aanvaarden om hem ervan te weerhouden in de toekomst nieuwe strafbare feiten te plegen.
De rechtbank begrijpt de zorgen van de reclassering dat binnen het kader dat de Pro Justitia rapporteurs voorstaan de kans op onttrekken groter is dan binnen een tbs-kader. Een tbs-kader acht de rechtbank evenals de Pro Justitia rapporteurs (nog) niet aan de orde nu verdachte nog niet eerder in een zorginstelling opgenomen is geweest en hij de kans moet krijgen om zich binnen het opgelegde kader te bewijzen. Het slagen van de behandeling zal afhangen van de motivatie van verdachte en de rechtbank drukt verdachte op het hart medewerking te verlenen aan de gestelde voorwaarden.
De rechtbank wil voorkomen dat verdachte tussen wal en schip geraakt door de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te bepalen op tien maanden zodat er na de uitspraak voldoende tijd (iets meer dan 7 weken) is om - voordat verdachte in vrijheid zou moeten worden gesteld - in elk geval een overbruggingskliniek te vinden totdat de plaatsing van verdachte op FPA [kliniek] kan plaatsvinden.
De rechtbank zal ook de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na afloop van de voorwaardelijke straf onder toezicht te stellen indien dat in verband met dan bestaande risico’s noodzakelijk is. Aan de onder lid 2 van artikel 38z Sr genoemde vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de aan verdachte opgelegde voorwaardelijke straf plaatsvinden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en/of het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partijen

De
benadeelde partij [benadeelde 1]vordert een schadevergoeding van
€ 429,00aan materiële schade en € 3.000,= aan immateriële schade voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Deze schade wordt door de rechtbank begroot op een bedrag van € 20,=, zijnde het van hem gestolen bankbiljet van 20 euro.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De door [benadeelde 1] genoemde schade van € 409,= in verband met een kapotte telefoon acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit gedeelte van de materiële vordering van [benadeelde 1] een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, omdat dit een nadere onderbouwing zou vergen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de door de [benadeelde 1] gevorderde vergoeding van immateriële schade van € 3.000,= eveneens een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en dit een nadere onderbouwing zou vergen. De benadeelde partij zal daarom ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De
benadeelde partij [benadeelde 2]vordert een schadevergoeding van € 1.459,13 aan materiële schade (€ 1.219,13 in verband met een kapot kunstgebit en € 240,= in verband met een kapotte bril) en een niet nader genoemd bedrag aan immateriële schade voor feit 2.
De door [benadeelde 2] gevorderde materiële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.219,13, gelet op de onderbouwing. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de inhoud van het dossier en van het verzoek tot schadevergoeding worden vastgesteld dat [benadeelde 2] fysiek letsel heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen door verdachte. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 500,= billijk.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank zal [benadeelde 2] met betrekking tot de vordering van materiële schade voor het overige (€ 240,=) niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat deze vordering onvoldoende is onderbouwd en dit een nadere onderbouwing zou vergen. De benadeelde partij [benadeelde 2] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De gevorderde proceskosten (€ 10,60 voor treinkaartje naar de rechtbank) zal de rechtbank afwijzen nu verdachte niet op de zitting is verschenen.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft in eerste instantie gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 4 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 10 oktober 2022 onder parketnummer 02/170042-22, ten uitvoer zal worden gelegd. Ter zitting heeft de officier van justitie, gelet op zijn vordering in de hoofdzaak, verzocht in plaats van de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf de proeftijd met één jaar te verlengen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten omdat zij dat niet opportuun acht, gelet op de op te leggen straf in de hoofdzaak.
De rechtbank acht wel verlenging van de proeftijd met een jaar op zijn plaats. Die verlenging dient als stok achter de deur voor verdachte.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38z, 57, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:
diefstal, voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en bedreiging
met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heter daad, aan
zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren;
feit 2 subsidiair:mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- dat verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met betrokkene opnemen voor de eerste afspraak;
- dat verdachte zich laat opnemen op FPA [kliniek] in [plaats] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start na intake en positieve indicatie, afhankelijk van de wachtlijst. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- dat verdachte meewerkt aan onderzoek naar een beschermde woonvorm en verblijft in een nog nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na onderzoek, intake en na positief afgesloten behandeling (FPA). Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol, cannabis en lachgas om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Gedragsbeïnvloedende maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak met parketnummer 02/170042-22 af, maar verlengt de proeftijd met één jaar;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [benadeelde 1]van € 20,= aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 juli 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] (feit 1), € 20,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 juli 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 1 dag gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [benadeelde 2]van in totaal
€ 1.719,13 (€ 1.219,13 aan materiële schade en € 500,= aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 juli 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- wijst af de gevorderde proceskosten van € 10,60;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] (feit 2), € 1.719,13 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 juli 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 27 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en mr. W.H.C. van Eck, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 maart 2023.
Mrs. Martens en Van Eck zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.