In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 1 maart 2022. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] te [plaats 1] vastgesteld op € 562.000 per 1 januari 2020, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021. Het bezwaar van belanghebbende werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 behandeld, waarbij belanghebbende aanwezig was en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd werd door [naam 1] en [naam 2]. De rechtbank heeft de waarde van de woning beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende, die stelde dat de waarde op de waardepeildatum € 477.000 zou moeten zijn. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning naar de juiste hoogte is vastgesteld, en dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in de waardebepaling. De rechtbank oordeelt dat de WOZ-waarde van € 562.000 niet te hoog is vastgesteld en dat het beroep ongegrond is. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.