ECLI:NL:RBZWB:2024:1600

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
C/02/412526 / JE RK 23-1395
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 13 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft de Stichting Jeugdbescherming Brabant als gecertificeerde instelling, die sinds 13 september 2018 onder toezicht staat van de GI. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren voortgezet, waarbij de moeder, vader, stiefmoeder en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. Tijdens de behandeling is [minderjarige] gehoord, die aangaf dat het beter met haar gaat en dat zij bij haar vader en stiefmoeder wil blijven wonen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er vooruitgang is geboekt in de samenwerking tussen de ouders en de stiefmoeder, wat positief bijdraagt aan de ontwikkeling van [minderjarige]. Ondanks deze vooruitgang zijn er nog zorgen over haar kwetsbaarheid en de noodzaak van hulpverlening. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, met de hoop dat de hulpverlening kan worden overgedragen naar een vrijwillig kader in de toekomst. De beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat ze onmiddellijk moeten worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 3 september 2024 en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader zonder gezag eveneens tot dezelfde datum. Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
zaakgegevens: C/02/412526 / JE RK 23-1395
datum uitspraak: 13 februari 2024
nadere beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Tilburg,
betreffende
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2008 in [geboortedatum] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.V. Paniagua in Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
[de stiefmoeder],
hierna te noemen de stiefmoeder,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verdere procesverloop

1.1
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van 24 augustus 2023 en alle daarin vermelde stukken;
- het verslag van de GI van 19 januari 2024.
1.2
Op 13 februari 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet.
Verschenen en gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader en de stiefmoeder,
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
1.3
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2
[minderjarige] staat sinds 13 september 2018 onder toezicht van de GI en is op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader zonder gezag geplaatst per 3 maart 2022. De maatregelen zijn nadien steeds verlengd.
2.3
De GI heeft bij verzoekschrift van 31 juli 2023 verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader zonder gezag te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Bij voormelde beschikking van 24 augustus 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader zonder gezag verlengd met ingang van 3 september 2023 tot 3 maart 2024. Het resterende deel van het verzoek van de GI is aangehouden tot 6 februari 2024 pro forma in afwachting van het schriftelijke verslag van de GI en het standpunt van de GI over het resterend verzoek.

3.Het verzoek

3.1
Ter beoordeling ligt voor het resterende deel van het verzoek van de GI van 31 juli 2023 tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader zonder gezag voor de periode van 3 maart 2024 tot 3 september 2024.

4.De standpunten

4.1
De GI heeft, onder verwijzing naar haar verslag van 19 januari 2024, aangegeven dat [minderjarige] enkele dagen na de voorgaande mondelinge behandeling van 24 augustus 2023 suïcide uitspraken heeft gedaan, waarna de GGZ een suïcide inschatting heeft gemaakt. Door de GGZ is aangegeven dat bij [minderjarige] sprake is van ingezet gedrag om bij de moeder te zijn. Er is een spoedmodule bij de GGZ opgestart in afwachting van advies vanuit [traject] waar [minderjarige] in augustus 2023 is aangemeld. Dit met als doel spoedig een passende vorm van behandeling te laten starten.
In oktober 2023 heeft het aanmeldgesprek bij [traject] plaatsgevonden. Kort voor dit gesprek had [minderjarige] 2,5 XTC pil ingekomen, waarna zij in het ziekenhuis is beland. De kinderarts heeft laten weten dat [minderjarige] manipulatief gedrag laat zien. Ten tijde van de spoedmodule van de GGZ vermeed [minderjarige] afspraken of kwam zij niet opdagen. De therapie bij de GGZ, waaronder EMDR-behandeling, gaat [minderjarige] wel aan.
Eind oktober 2023 heeft [traject] advies uitgebracht en negatief geadviseerd over een plaatsing van [minderjarige] op een behandelgroep. [minderjarige] zou immers beïnvloedbaar zijn voor het gedrag van anderen waardoor het gevaar bestaat dat zij mee gaat in het negatieve gedrag dat sommige jongeren op een behandelgroep laten zien. Gezien wordt bovendien dat [minderjarige] al heel hard aan het werk is. Zij gaat al langere tijd naar de therapie van de GGZ en gaat inmiddels ook de gesprekken met de medewerkers van de spoedmodule aan. Het zijn de ouders die volgens [traject] aan de slag moeten gaan en meer op één lijn moeten komen staan. Om die reden heeft [traject] opvoedondersteuning en mediation voor de ouders geadviseerd.
Eind november/begin december 2023 is de inzet van de juiste hulp voor [minderjarige] en het systeem rond. Besloten is dat [minderjarige] verder gaat met haar EMDR-behandeling bij de GGZ, zij ondersteuning van een JIM (jouw ingebrachte mentor) gaat krijgen en dat thuisbehandeling/opvoedondersteuning bij de ouders gaat plaatsvinden. Daarnaast is in een MDO, waaraan [minderjarige] ook heeft deelgenomen, gesproken over het perspectief van [minderjarige] . Aangegeven is dat het voor [minderjarige] niet helpend is als het perspectief onduidelijk blijft en de ouders tegenstrijdige boodschappen geven. Besloten is dat [minderjarige] blijft wonen bij de vader en de stiefmoeder. De moeder heeft aangegeven [minderjarige] hiervoor emotionele toestemming te geven en dit richting [minderjarige] uit te zullen stralen.
De ouders geven aan mee te willen werken aan alle ingezette hulp die reeds is gestart dan wel heel spoedig van start zal gaan en laten dit ook al een hele periode zien. Desondanks is volgens de GI een periode van zes maanden nodig om de situatie te monitoren omdat de effectieve opstart van de thuisbehandeling nog moet plaatsvinden en [minderjarige] , hoewel zij beter in haar vel lijkt te zitten, nog kwetsbaar is. De GI hoopt dat de huidige positieve lijn zich voortzet zodat na deze periode van zes maanden de hulpverlening met zorg kan worden overgedragen naar een vrijwillig kader.
4.2
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij kan instemmen met een toewijzing van het resterende deel van het verzoek van de GI. Hoewel de moeder het jammer vindt dat [minderjarige] niet bij haar woont, ondersteunt zij de plaatsing van [minderjarige] bij de vader en draagt zij dit ook uit naar [minderjarige] . De moeder ziet dat [minderjarige] opbloeit. De EMDR-behandeling begint aan te slaan. Belangrijk is dat de komende periode goed wordt bezien dat de hulpverlening die recent is ingezet en/of ingezet gaat worden, afdoende zal zijn. Het onderlinge begrip tussen de moeder en de vader en de stiefmoeder is vergroot. De samenwerking verloopt al langere tijd goed, hetgeen een positieve uitwerking heeft op [minderjarige] . De stiefmoeder heeft hierin een belangrijke bijdrage gehad, die op de meest moeilijke momenten een brug heeft gebouwd tussen de moeder en de vader. Over een half jaar moet nader worden bezien of betrokkenheid van de GI nog nodig is.
4.3
De vader en de stiefmoeder hebben tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij ook kunnen instemmen met een toewijzing van het resterende deel van het verzoek van de GI. Het gaat een stuk beter met [minderjarige] dan een paar maanden geleden. [minderjarige] laat steeds meer van zichzelf zien. Het is gelukt om een samenwerkingsrelatie met de moeder aan te gaan, waardoor zij als ouders meer een eenheid vormen naar [minderjarige] . Wel is [minderjarige] met momenten nog kwetsbaar, waarbij zij schommelingen laat zien in haar gemoedstoestand. Belangrijk is dat hiervoor aandacht blijft bestaan. De vader en de stiefmoeder staan open voor de hulpverlening die is ingezet en/of binnenkort gaat starten.
4.4
[minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat het beter met haar gaat ten opzichte van een half jaar geleden. Zij heeft veel baat bij de EMDR-behandeling als gevolg waardoor zij zich een stuk prettiger voelt. [minderjarige] wil bij de vader blijven wonen. Zij voelt zich nu fijn in het gezin van haar vader en stiefmoeder en heeft met hen goed contact. Ook met de moeder, met wie zij een sterke band heeft, ervaart [minderjarige] een goed contact. [minderjarige] voelt zich gesteund door zowel haar vader en stiefmoeder als haar moeder. Ook kan zij goed praten met haar stiefzus. [minderjarige] staat open voor een JIM en denkt daarbij aan een van haar tantes. Dit moet echter nog geregeld worden. In de afgelopen drie maanden heeft [minderjarige] zichzelf niet meer beschadigd. Dit maakt haar trots.

5.De beoordeling

De kinderrechter stelt op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht vast dat in de afgelopen periode stappen vooruit zijn gezet. Het is de moeder, de vader en de stiefmoeder gelukt om een samenwerking met elkaar aan te gaan in het belang van [minderjarige] . Het onderlinge begrip is vergroot en het lukt hen steeds beter om als gezamenlijk front te handelen en op te treden richting [minderjarige] . [minderjarige] voelt zich hierdoor door zowel haar beide ouders en stiefmoeder gesteund, hetgeen een mooie ontwikkeling is en waarvoor de ouders en de stiefmoeder een compliment verdienen. Geconstateerd wordt ook dat het met [minderjarige] een stuk beter gaat ten opzichte van een paar maanden geleden. Zij zit beter in haar vel en ontwikkelt zich op dit moment positief. Zij heeft veel baat bij haar EMDR-behandeling.
Het vorenstaande laat onverlet dat er op dit moment nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] . Zij heeft in haar leven heel veel meegemaakt en de kinderrechter stelt vast dat er nog kwetsbaarheden bij [minderjarige] worden waargenomen. Belangrijk is dat de huidige positieve ontwikkeling, die nog pril is, zich blijft voortzetten. De GI heeft in het afgelopen half jaar de voor [minderjarige] en de ouders noodzakelijk geachte hulpverlening geregeld, maar deze hulpverlening is pas recent gestart dan wel start op korte termijn. Van belang is dat de hulpverlening wordt gewaarborgd en zijn vruchten gaat afwerpen. Dit maakt dat de kinderrechter de inzet van hulpverlening in een gedwongen kader, ondanks dat de ouders, de stiefmoeder en [minderjarige] de hulpverlening accepteren en hieraan hun medewerking verlenen, nog noodzakelijk acht.
Gelet op dit alles is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds wordt voldaan aan het wettelijk criterium genoemd in artikel 1:255 van het BW. Het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] zal daarom worden toegewezen. Daarbij overweegt de kinderrechter dat door de ouders en de stiefmoeder geen verweer tegen deze maatregel is gevoerd. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat in het komende half jaar kan worden toegewerkt naar een overdracht van de hulpverlening van het gedwongen kader naar het vrijwillige kader.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat een uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader zonder gezag (nog steeds) noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b van het BW. Gebleken is dat een verblijf bij de vader en de stiefmoeder voor [minderjarige] voor nu de juiste plek is om te werken aan haar verdere ontwikkeling, hetgeen door zowel de vader en de stiefmoeder als de moeder wordt onderschreven. [minderjarige] voelt zich ten opzichte van een paar maanden geleden prettiger in het gezin van de vader en de stiefmoeder, waarbij zij steeds meer zichzelf durft te zijn. In de thuissituatie van zowel de vader en de stiefmoeder als de moeder wordt thuisbehandeling/ opvoedondersteuning ingezet om te komen tot een opvoedomgeving die (nog) beter aansluit bij hetgeen [minderjarige] nodig heeft om zich zo optimaal mogelijk te kunnen ontwikkelen. Gelet op dit alles zal de kinderrechter het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader zonder gezag eveneens toewijzen.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregelen, de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissingen alvast moeten worden gevolgd, ook als er daartegen hoger beroep wordt ingesteld.

6.De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 3 maart 2024 tot 3 september 2024;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader zonder gezag met ingang van 3 maart 2024 tot 3 september 2024;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024 door
mr. De Jong, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Snatersen, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 22 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch