ECLI:NL:RBZWB:2024:1599

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
C/02/417646 / JE RK 23-2310
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met positieve ontwikkeling en noodzaak tot onderzoek

Op 26 januari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, mr. Toekoen, een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2015. De zaak betreft de minderjarige die sinds 16 februari 2022 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag en de minderjarige woont bij de moeder. De GI heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen voor een periode van zes maanden, tot 16 augustus 2024, om een noodzakelijk onderzoek naar de kind-eigenproblematiek van de minderjarige te kunnen uitvoeren. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 januari 2024 hebben zowel de ouders als de GI hun standpunten toegelicht. De ouders hebben aangegeven dat de minderjarige positieve ontwikkelingen doormaakt, maar de GI benadrukt dat er nog steeds behoefte is aan ondersteuning en onderzoek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er bij de minderjarige en de ouders positieve ontwikkelingen zijn, maar dat het nog te vroeg is om de ondertoezichtstelling te beëindigen. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen, met de hoop dat het onderzoek naar de kind-eigenproblematiek binnen de komende zes maanden kan worden gerealiseerd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/417646 / JE RK 23-2310
Datum uitspraak: 26 januari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof in Gilze,
tijdens de mondelinge behandeling waargenomen door kantoorgenoot G. Demir,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit het volgende stuk:
- het verzoekschrift van de GI met bijlagen van 20 december 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 22 december 2023.
Op 26 januari 2024 heeft de kinderrechter de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door mr. Demir;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] woont bij de moeder.
[minderjarige] staat sinds 16 februari 2022 onder toezicht van de GI. Laatstelijk is bij beschikking van 15 augustus 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot
16 februari 2024.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden met ingang van 16 februari 2024 tot 16 augustus 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

De vertegenwoordigster van de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar het verzoekschrift, aanvullend het volgende aangevoerd. [minderjarige] heeft in de afgelopen zes maanden een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt in haar spraak- en taalontwikkeling. [minderjarige] begint meer te praten en leert steeds meer zinnen te herkennen en te gebruiken. Wel is het nog lastig voor [minderjarige] om haar emoties uit te drukken of te communiceren met mensen die haar niet goed kennen. Dit kan leiden tot frustratie bij [minderjarige] , dat zich uit in schreeuwen, gillen en fysieke agressie. De ouders hebben veel stappen gemaakt in het accepteren en benutten van hulpverlening rondom [minderjarige] . Ook hebben zij gewerkt aan hun persoonlijke ontwikkeling. Gezien wordt dat de moeder haar mening beter kenbaar kan maken en dat zij contact zoekt met de begeleiding van Amarant wanneer haar emoties de overhand dreigen te nemen. De vader staat meer open voor feedback van de begeleiding van Amarant en kan dit steeds meer reflecteren. De ouders staan in goed contact met de begeleiding van Amarant en accepteren de gegeven adviezen. De spanningen en conflicten tussen de ouders zijn minder aanwezig en minder heftig van aard. In de afgelopen maanden is samen met de ouders en de begeleiding van Amarant gezocht naar een hulpaanbieder die onderzoek kan doen naar de kind-eigenproblematiek van [minderjarige] . Tot op heden is nog geen hulpaanbieder gevonden die dit onderzoek, dat veelal middels observaties zal worden verricht, kan uitvoeren vanwege verschillende redenen. Enerzijds omdat de ouders wisselend tegenover een dergelijk onderzoek staan, anderzijds omdat de hulpaanbieders die een dergelijk onderzoek kunnen uitvoeren schaars zijn en de gemeente nagenoeg geen contracten met hen heeft hetgeen problemen oplevert met de financiering. De GI ziet hierin, alsook de positieve ontwikkeling die [minderjarige] en de beide ouders laten zien, geen reden om het onderzoek achterwege te laten. Een onderzoek naar de kind-eigenproblematiek van [minderjarige] is volgens de GI noodzakelijk om meer zicht te krijgen op de problematiek van [minderjarige] en wat zij van haar omgeving nodig heeft om zich zo optimaal mogelijk te kunnen ontwikkelen. Het lukt de ouders niet zelfstandig om een dergelijk onderzoek gerealiseerd te krijgen. Ook Amarant heeft aangegeven hiervoor in het vrijwillig kader geen mogelijkheden te zien. Dit maakt dat de GI een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor zes maanden nog nodig acht om het noodzakelijk geachte onderzoek bij [minderjarige] uit te voeren.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] al geruime tijd loopt en dat onder leiding van de GI veel hulpverlening is ingezet. De ouders werken aan deze hulpverlening mee. [minderjarige] heeft in de afgelopen periode een grote groei doorgemaakt in haar ontwikkeling, en de ouders weten beter aan te sluiten bij [minderjarige] . Ook is er tussen de ouders meer rust gekomen, hetgeen een positieve uitwerking op [minderjarige] heeft. [minderjarige] gaat naar het speciaal onderwijs en start binnenkort op een zorgboerderij. Daarnaast is Amarant Ouder-Kind nog steeds betrokken, waaraan de ouders meewerken. Een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt door de GI enkel nog nodig geacht voor het verrichten van een onderzoek naar de kind-eigenproblematiek van [minderjarige] . De moeder vindt het jammer dat het niet eerder is gelukt om dit onderzoek uit te voeren. De moeder acht een dergelijk onderzoek bovendien, gezien de huidige ontwikkeling van [minderjarige] . niet persé nodig. Desalniettemin staat de moeder voor een dergelijk onderzoek open, waarbij zij het mogelijk acht om dit onderzoek in het vrijwillig kader op te starten. Er bestaat volgens de moeder dan ook geen noodzaak voor een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . [minderjarige] wordt niet meer in haar ontwikkeling bedreigd, en een dwangkader voor het inzetten van hulpverlening is niet langer nodig. De moeder pleit voor afwijzing van het verzoek van de GI. Indien het verzoek desondanks toch zou worden toegewezen, zal de moeder aan de ondertoezichtstelling van [minderjarige] haar medewerking verlenen. Wel acht de moeder het van belang dat binnen de verzochte periode van zes maanden de ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt afgerond, waarbij onderzoek bij [minderjarige] heeft plaatsgevonden en een borgingsplan tot stand is gekomen.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij en de moeder het beste willen voor [minderjarige] . Zij hebben inmiddels ook bewezen dat zij de zorg en opvoeding van [minderjarige] aankunnen. [minderjarige] gaat met stappen vooruit. [minderjarige] zit inmiddels op passend onderwijs en de ouders zij nu bezig om [minderjarige] te plaatsen op een zorgboerderij. Hulpverlening in het gedwongen kader is niet langer nodig. Het vrijwillige kader behoort tot de mogelijkheden. Daarom wil de vader een afwijzing van het verzoek.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
Overwegingen
De kinderrechter stelt op basis van de stukken en dat wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken vast dat zich in het afgelopen half jaar bij [minderjarige] en de ouders een positieve ontwikkeling heeft voorgedaan. [minderjarige] heeft stappen vooruit gezet in haar spraak- en taalontwikkeling, en ook de ouders hebben een mooie ontwikkeling doorgemaakt op persoonlijk vlak en in hun onderlinge samenwerking op ouderniveau. Dit stemt de kinderrechter positief en maakt ook dat de kinderrechter vertrouwen heeft in de toekomst.
Beide ouders zijn van mening dat tot een afronding van de ondertoezichtstelling moet worden gekomen. Ook de kinderrechter is van oordeel dat de ondertoezichtstelling niet langer moet voortduren dan noodzakelijk is. Op dit moment acht de kinderrechter het echter nog te vroeg om de ondertoezichtstelling te beëindigen. Met de GI acht de kinderrechter het belangrijk dat er een onderzoek gaat plaatsvinden naar de kind-eigenproblematiek van [minderjarige] . Hoewel de GI en de beide ouders zich in het afgelopen half jaar hebben ingezet om dit onderzoek te laten verrichten, is dit tot op heden vanwege meerdere redenen niet gelukt. Het onderzoek is noodzakelijk om meer inzicht te krijgen in de problematiek van [minderjarige] , wat haar opvoedbehoeften zijn en welke opvoedingsomgeving zij nodig heeft om zich zo goed mogelijk te kunnen ontwikkelen. De kinderrechter ziet dat de ouders zich inzetten en het beste voor hebben met [minderjarige] , maar de kinderrechter heeft er onvoldoende vertrouwen dat het de ouders zelf lukt om voornoemd onderzoek voor [minderjarige] in het vrijwillig kader georganiseerd te krijgen. De ouders staan wisselend tegenover een dergelijk onderzoek. Daarnaast is sprake van een beperkt aanbod, en spelen er financiële belemmeringen. Dit maakt dat de kinderrechter de betrokkenheid van de GI de komende maanden nog nodig acht om regie te voeren bij het realiseren van het onderzoek alsook ter waarborging van de belangen van [minderjarige] .
In het voorgaande ziet de kinderrechter aanleiding om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden. Daarbij overweegt de kinderechter dat nog steeds wordt voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het BW.
De kinderrechter spreekt de hoop uit dat het onderzoek naar de kind-eigenproblematiek van [minderjarige] komend half jaar gerealiseerd zal zijn en dat binnen dit half jaar door de GI, afhankelijk van de onderzoeksresultaten en daar waar nodig, verdere lijnen kunnen worden uitgezet in de hulpverlening van [minderjarige] en de ouders. Dit zodat binnen dit half jaar tevens kan worden toegewerkt naar een overdracht van de hulpverlening van het gedwongen kader naar het vrijwillige kader. Daarvoor is van belang dat de GI samen met de ouders een borgingsplan gaat opstellen.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 16 februari 2024 tot
16 augustus 2024 en verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2024 door mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 8 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.