ECLI:NL:RBZWB:2024:1598

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
C/02/417793 / KG ZA 24-5
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding betreffende omgangsregeling en benoeming bijzondere curator

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een moeder en de Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI) over de omgang met hun minderjarige dochter. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.K. Ramdas, vorderde onder andere een omgangsregeling en de benoeming van een bijzondere curator. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Mao, voerde verweer tegen de vorderingen van de moeder. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is bij contact tussen de moeder en de minderjarige, maar heeft geoordeeld dat onbegeleid contact op dit moment niet verantwoord is. De moeder heeft in het verleden haar dochter onttrokken aan het gezag van de vader, wat heeft geleid tot een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de moeder tot het vaststellen van een omgangsregeling en het benoemen van een bijzondere curator afgewezen, en de GI de regie over het contact tussen de moeder en de minderjarige toebedeeld. De moeder moet laten zien dat zij betrouwbaar en voorspelbaar is in het contact met haar dochter. De vordering tot compensatie van proceskosten is toegewezen, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer: C/02/417793 / KG ZA 24-5
Vonnis in kort geding van 6 februari 2024
in de zaak van
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
eiseres,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. A.K. Ramdas te Barendrecht,
tegen
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur,
gedaagde,
hierna te noemen de GI,
vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2] ,
over de minderjarige:
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
Als belanghebbende in onderhavige zaak wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. A. Mao te Schiedam
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 januari 2024, met 11 producties;
- het e-mailbericht van de advocaat van de moeder van 21 januari 2024, met
3 producties;
- de conclusie van antwoord van 22 januari 2024, met 1 productie;
- het e-mailbericht van de advocaat van de moeder van 24 januari 2024 met
8 producties.
1.2
Op 26 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld omdat het belang van de minderjarige en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Russische taal;
- twee vertegenwoordigsters van de GI;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
1.4
[minderjarige] heeft op 22 januari 2024 een zogenoemd kindgesprek gevoerd met de voorzieningenrechter, waarbij zij is bijgestaan door een tolk in de Russische taal. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld.
1.5
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad waaruit [minderjarige] is geboren. De moeder en de vader hebben samen het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
Er bestaat een lange voorgeschiedenis. De Raad is al in 2020 betrokken geweest bij het gezin van [minderjarige] . Vanwege zorgen in de thuissituatie bij de moeder, is er in dat jaar sprake geweest van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader. De moeder is vervolgens met [minderjarige] in augustus 2020 naar het buitenland vertrokken. Onduidelijk is waar en met wie [minderjarige] gedurende de drie daarop volgende jaren verbleef. Op 24 augustus 2023 is zij met de moeder in Nederland teruggekomen.
2.3
[minderjarige] heeft vanaf 24 augustus 2023 voorlopig onder toezicht gestaan van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond. Bij beschikking van 5 december 2023 heeft de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI gesteld met ingang van 5 december 2023 tot 5 december 2024.
2.4
Daarnaast is [minderjarige] op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader geplaatst per 24 augustus 2023. Deze maatregel is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij de voormelde beschikking van 5 december 2023, met ingang van 5 december 2023 tot 5 december 2024.
2.5
Er hebben sinds 24 november 2023 geen fysieke contactmomenten tussen [minderjarige] en de moeder plaatsgevonden.

3.Het geschil

3.1
De moeder vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende dat zij [minderjarige] bij zich mag hebben ieder weekend van vrijdag 17:00 uur tot zondag 19:00 uur, waarbij de vader [minderjarige] brengt en ophaalt en dat er doordeweeks zonder enige vorm van belemmering en zonder aanwezigheid van derden telefonisch contact is tussen haar en [minderjarige] , althans in goede justitie vast te stellen omgangsregeling;
b. zij het recht heeft [minderjarige] in de zomervakantie gedurende een aaneengesloten gesloten periode van drie weken, de helft van de overige schoolvakanties bij zich te hebben, de helft van de feestdagen, oud en nieuw, Moederdag, verjaardag van [minderjarige] , brengen een dag voor de verjaardag om 17:00 uur;
c. een bijzondere curator te benoemen die [minderjarige] in en buiten rechte kan vertegenwoordigen;
d. te bepalen dat de GI een geldig telefoonnummer (niet Whatsapp) aan haar bekend maakt; onder verbeurte van een dwangsom van € 300,- voor iedere dag, een gedeelte daaronder begrepen, althans in goede justitie te bepalen bedrag, dat de zij [minderjarige] niet kan spreken;
e. met een verbeurte van een dwangsom van € 300,- per dag, een gedeelte daaronder begrepen, althans in goede justitie te bepalen bedrag, indien de GI zich niet aan voornoemd regeling a en b houdt;
f. de proceskosten zoals gebruikelijk in familierechtelijke procedures te compenseren.
3.2
De GI voert verweer tegen de vorderingen van de moeder en concludeert tot afwijzing van die vorderingen.
3.3.
Ook de vader voert verweer tegen de vorderingen van de moeder, inhoudende dat de vorderingen dienen te worden afgewezen.

4.De standpunten

4.1
Door en namens de moeder is, voor zover van belang, het volgende aangevoerd. [minderjarige] is thans twaalf jaar. Zij heeft sinds haar geboorte bij de moeder gewoond. De moeder is hierdoor haar primaire hechtingsfiguur. Zij hebben sinds 24 november 2023 geen fysiek contactmoment meer met elkaar gehad. Ook vindt er tussen hen geen telefonisch contact meer plaats. Het telefoonnummer dat de moeder heeft voor contact met [minderjarige] is geblokkeerd. De moeder mist [minderjarige] enorm en wil haar heel graag zien. Zij wil als ouder betrokken zijn in het leven van [minderjarige] . Ook [minderjarige] wil graag bij de moeder zijn en heeft dat meerdere keren aangegeven. Het is voor [minderjarige] heel traumatisch dat zij haar moeder al langere tijd niet heeft gezien. De GI is van plan om [begeleiding] in te zetten voor het organiseren en begeleiden van de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] . De moeder acht het echter niet nodig dat de contactmomenten begeleid plaatsvinden. Uit het risico taxatierapport van 20 november 2023, opgemaakt door psycholoog NIP drs. [naam 3] , volgt namelijk dat onttrekkingsgevaar niet aanwezig is. Ook zijn er geen aanwijzingen dat het intensiveren van het contact tussen de moeder en [minderjarige] ongunstig is voor het welzijn en het belang van [minderjarige] . De moeder heeft een eigen woning in [plaats 1] waar zij [minderjarige] kan ontvangen, en waar zij een aparte slaapkamer voor [minderjarige] heeft ingericht. De vader heeft de mogelijkheid om [minderjarige] naar haar te brengen en op te halen. Hij heeft een eigen onderneming in [plaats 2] , gelegen naast [plaats 1] . Hij is als zelfstandige flexibel in het indelen van zijn werktijd en/of werkdagen, de moeder niet. Zij werkt fulltime en heeft maar een beperkt aantal vrije dagen per jaar. Dit maakt tevens dat doordeweekse contactmomenten tussen haar en [minderjarige] nagenoeg niet mogelijk zijn. Daarnaast heeft de moeder niet de beschikking over een auto. Zij is daardoor aangewezen op het openbaar vervoer. De afstand tussen [plaats 1] en de huidige woonomgeving van [minderjarige] , te weten [woonplaats] , is echter te ver om te bereizen met het openbaar vervoer. De moeder wil naast frequent fysiek contact met [minderjarige] , graag een nieuw telefoonnummer waarmee zij telefonisch contact kan hebben met [minderjarige] . Ook wil de moeder dat een bijzondere curator voor [minderjarige] wordt benoemd om haar een stem te geven. Tot op heden wordt er niet naar [minderjarige] en haar wensen geluisterd. Zij wordt hiermee tekort gedaan. Belangrijk is dat een bijzondere curator, als een onafhankelijk persoon, het belang van [minderjarige] zowel in als buiten rechte gaat vertegenwoordigen en onderzoek gaat doen naar haar wensen en behoeften ten aanzien van het contact met haar beide ouders en welke vorm van contact met de ouders ervoor kan zorgen dat een eventuele ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] wordt afgewend.
4.2
Namens de GI is naar voren gebracht dat in de voormelde beschikking van 5 december 2023 door de kinderrechter is overwogen dat bij [minderjarige] sprake is van een ontwikkelingsbedreiging vanwege de onttrekking van de moeder van [minderjarige] aan het gezag van de vader. De moeder is in augustus 2020, zonder toestemming van de vader, samen met [minderjarige] vertrokken naar Rusland, waarbij [minderjarige] gedurende drie jaar onvindbaar was voor zowel de vader als de instanties in Nederland. Sinds 24 augustus 2023 woont [minderjarige] op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader. Belangrijk is dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder wordt hersteld. De GI is dan ook voornemens om hierop in het kader van de ondertoezichtstelling in te zetten. Wel acht zij het belangrijk dat dit contact, zoals ook overwogen door de beschikking van 5 december 2023, op een verantwoorde manier plaatsvindt, dit gezien het eerdere handelen van de moeder waarbij zij [minderjarige] heeft onttrokken aan het gezag van de vader. De moeder zal moeten laten zien dat zij betrouwbaar en voorspelbaar is voor alle betrokkenen, waaronder de vader, [minderjarige] en de GI. Onbegeleid fysiek en/of telefonisch contact tussen de moeder en [minderjarige] acht de GI op dit moment nog onverantwoord. Aanvankelijk zal dan ook worden ingezet op begeleid contact tussen [minderjarige] en de moeder. [begeleiding] heeft de mogelijkheid om het contact tussen de moeder en [minderjarige] te begeleiden. [begeleiding] heeft geen wachtlijst waardoor de omgang direct na de intake kan starten. Beide ouders hebben hiervoor hun akkoord gegeven. Het intakegesprek met beide ouders moet nog plaatsvinden. Dat intakegesprek kan heel snel plaatsvinden. De GI acht het in het belang van [minderjarige] dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] wordt begeleid vlak bij [woonplaats] , de huidige woonplaats van [minderjarige] . De moeder heeft aangegeven de reisafstand tussen [plaats 1] en [woonplaats] een bezwaar te vinden. Het is mogelijk om de omgang tussen de moeder en [minderjarige] plaats te laten vinden in eventueel [plaats 3] . Naar [plaats 3] is voor de moeder makkelijker te bereizen met het openbaar vervoer. De vader heeft aangegeven bereid te zijn [minderjarige] naar [plaats 3] te brengen en op te halen. Aanvankelijk zal er sprake zijn van laagfrequente contactmomenten. In samenspraak met de ouders, [minderjarige] en [begeleiding] zal in het belang van [minderjarige] worden gekeken hoe lang het begeleiden van de contacten noodzakelijk is en of de frequentie kan worden opgeschaald. Tevens heeft de GI een aanmelding bij Groei Jeugdhulp gedaan voor het verrichten van onderzoek en het geven van advies met betrekking tot de omgang tussen de moeder en [minderjarige] , de hoofdverblijfplaats en het gezag. Het onderzoek zal zich richten op de situatie van zowel de moeder als de vader. Onbekend is wanneer Groei Jeugdhulp kan starten. Van de zijde van de GI is mevrouw [naam 1] al betrokken als de vaste jeugdzorgwerker. Zij is in staat om de belangen van [minderjarige] adequaat te behartigen. De GI ziet daarom geen aanleiding voor het benoemen van een bijzondere curator. Bovendien is sprake van een strijd die met name door de moeder wordt gevoerd, waarbij het puzzelstukje tot verbetering van de situatie van [minderjarige] voor een groot deel bij de moeder ligt. Daarnaast is de GI van mening dat [minderjarige] meer gebaat zal zijn bij individuele hulpverlening waarbij één op één met haar aan de slag wordt gegaan dan het voeren van gesprekken met een bijzondere curator. Op basis van dit alles concludeert de GI tot afwijzing van de vorderingen van de moeder.
4.3
Door en namens de vader is aangevoerd dat de vader het belangrijk vindt dat er contact is tussen [minderjarige] en de moeder. Hij gunt [minderjarige] dit contact ook. Wel vindt de vader het belangrijk dat dat contact veilig plaatsvindt. Het vertrouwen van de vader in de moeder is minimaal als gevolg van haar handelen. Er dient eerst onderzoek plaats te vinden of de moeder in het contact met [minderjarige] betrouwbaar en voorspelbaar is. Dit maakt dat de vader onbegeleid contact tussen [minderjarige] en de moeder op dit moment nog te vroeg acht, en met de GI van mening is dat eerst ingezet moet worden op contact(herstel) onder begeleiding. Daarbij staat de vader achter de inzet van [begeleiding] voor het begeleiden van het contact tussen [minderjarige] en de moeder. De moeder voert allerlei bezwaren aan tegen begeleid contact tussen haar en [minderjarige] in de woonomgeving van [minderjarige] . Daarmee creëert zij wederom een conflictsituatie, en op deze wijze komt contact tussen [minderjarige] en de moeder niet tot stand. Dit is niet in het belang van [minderjarige] . Daarnaast weerspreekt de vader dat het nummer waarop de moeder [minderjarige] telefonisch kan bereiken geblokkeerd is. Tot op heden vindt er middels dat nummer telefonisch contact tussen de moeder en [minderjarige] plaats. Ook ziet de vader geen reden voor het benoemen van een bijzondere curator. De moeder heeft in meerdere procedures die in 2023 zijn gevoerd verzocht om benoeming van een bijzondere curator, maar dit is telkens gemotiveerd door de rechter afgewezen. Op of rond 26 januari 2024 doet de rechtbank Rotterdam uitspraak in een procedure die betrekking heeft op wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en het gezag, en waarin wederom door de moeder is verzocht om benoeming van een bijzondere curator. In de voormelde beschikking van 5 december 2023 was op verzoek van de moeder de benoeming van een bijzondere curator ook aan de orde; de kinderrechter heeft dat verzoek afgewezen. Daarbij moet het volgens de vader worden gelaten. De vader zou verder graag zien dat de moeder haar strijd gaat staken en in het belang van [minderjarige] gaat meewerken om tot een verbetering van de situatie te komen.
4.4
Namens de Raad is naar voren gebracht dat het belangrijk is dat de moeder en [minderjarige] weer snel fysieke contactmomenten met elkaar hebben. Beiden geven aan daaraan behoefte te hebben. Met de GI is de Raad evenwel van mening dat dit contact in eerste instantie begeleid moet plaatsvinden op neutraal terrein. De Raad steunt de GI dan ook volledig in haar plan. De moeder moet laten zien dat zij betrouwbaar en voorspelbaar is, maar ook dat zij [minderjarige] niet belast. [begeleiding] is in staat om de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] op zeer korte termijn op te starten. Daarvoor is de medewerking van beide ouders nodig. Met name de moeder speelt hierin een grote rol. Zij is aan zet om te laten zien dat zij een onbelast contact met [minderjarige] aan kan gaan, in de hoop dat dit contact verder kan worden uitgebouwd en op termijn onbegeleid kan plaatsvinden. Het is aan de moeder om zich over haar huidige bezwaren met betrekking tot begeleid contact met [minderjarige] in haar woonomgeving heen te zetten en te gaan denken in mogelijkheden in plaats van onmogelijkheden. Naar de mening van de Raad leent een kort geding zich niet voor het benoemen van een bijzondere curator voor nader onderzoek. Verder acht de Raad het niet in het belang van [minderjarige] indien tussen haar en de moeder telefonisch contact plaatsvindt zonder dat dit gekaderd is. De kans dat [minderjarige] door de moeder wordt belast bij telefonisch contact zonder toezicht en/of aansturing acht de Raad op dit moment zeer reëel.
4.5
[minderjarige] heeft in het gesprek met de voorzieningenrechter aangegeven dat zij na haar vertrek met de moeder uit Nederland in augustus 2020 heeft gewoond in België en Oekraïne en daarna in Rusland bij haar oma. In de tijd dat zij in Rusland verbleef heeft haar moeder in Nederland een huis gekocht en verbouwd. Zij is door haar moeder in Rusland opgehaald omdat [minderjarige] bij haar moeder had aangegeven haar vriendinnen in Nederland te missen. Het was voor haar een verrassing bij aankomst in Nederland dat zij bij haar vader werd geplaatst. Zij woont met haar vader, stiefmoeder en stiefzusje in [woonplaats] , terwijl haar vrienden in [plaats 1] wonen. In de tijd dat [minderjarige] in het buitenland verbleef heeft zij geen contact met haar vader gehad omdat ze dat niet wilde. Sinds het verblijf van haar bij de vader heeft zij zes keer onder begeleiding contact met de moeder gehad. Dat contact is in november 2023 stopgezet. Het is haar niet bekend waarom dat is gebeurd. [minderjarige] heeft regelmatig ruzie met haar vader. Ze moet dan naar haar kamer. Met haar stiefmoeder en stiefzusje heeft zij een goed contact. [minderjarige] wil graag meer contact met haar moeder. [minderjarige] kan ermee instemmen indien zij haar moeder elk weekend ziet en de helft van de vakanties.

5.De beoordeling

5.1
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de moeder bij haar vorderingen voldoende vast.
5.2
De voorzieningenrechter is, mede gelet op het standpunt van de GI en het advies van de Raad, van oordeel dat het (fysieke) contact tussen [minderjarige] en de moeder zo snel mogelijk moet worden hervat. De moeder en [minderjarige] hebben recht en belang bij contact met elkaar. De ouders zijn het hier ook over eens.
De moeder heeft onder de punten a en b van de dagvaarding, zoals beschreven in rechtsoverweging 3.1, een uitgebreide contactregeling gevorderd, ook met betrekking tot de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen, waarbij het contact tussen haar en [minderjarige] bij haar thuis en onbegeleid plaatsvindt. De voorzieningenrechter acht deze regeling op dit moment te verstrekkend en niet reëel, alleen al gezien de risico’s die een onbegeleid contact tussen [minderjarige] en de moeder met zich brengt voor onder meer de (emotionele) veiligheid van [minderjarige] . De moeder verzet zich nog steeds tegen de plaatsing van [minderjarige] bij de vader. De moeder geeft aan [minderjarige] voor haar verblijf bij de vader nog steeds niet haar emotionele toestemming. De moeder heeft [minderjarige] in 2020, toen een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing van haar bij de vader aan de orde was, onttrokken aan het gezag van de vader door zonder zijn toestemming met haar naar het buitenland te vertrekken. Vervolgens is [minderjarige] drie jaar later in Nederland teruggekeerd. Begeleide omgang is daarom aangewezen, waarbij de voorzieningenrechter in het door de moeder ingebrachte rapport van psycholoog NIP drs. [naam 3] van 20 november 2023 geen reden ziet om hier anders over te oordelen.
Nu de GI tot 5 december 2024 bij beide ouders betrokken is in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , is de voorzieningenrechter van oordeel dat de invulling en de uitvoering van het contact tussen [minderjarige] en de moeder overgelaten moet worden aan de regie van de GI. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat hij, evenals de Raad, het plan van de GI om [begeleiding] in te zetten bij begeleiden van het contact tussen de moeder en [minderjarige] ondersteunt. Dit geldt temeer nu [begeleiding] op zeer korte termijn kan starten, te weten nadat het intakegesprek met beide ouders heeft plaatsgevonden. Belangrijk is dat tijdens dit intakegesprek de wensen en (praktische) mogelijkheden van beide ouders met betrekking tot het contact worden geïnventariseerd voor het invullen en nader vormgeven van het contact tussen de moeder en [minderjarige] . Van beide ouders wordt verwacht dat zij hieraan hun medewerking verlenen, en daarbij het belang van hun dochter [minderjarige] voorop stellen. Met name van de moeder zal het nodige gevraagd worden voor wat betreft het reizen, maar de voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de moeder de inspanningen zal verrichten die nodig zijn voor het realiseren van fysieke contactmomenten met [minderjarige] .
Zoals meerdere malen besproken tijdens de mondelinge behandeling is het aan de moeder om in de komende periode te laten zien dat zij in het contact met [minderjarige] betrouwbaar en voorspelbaar is, en dat zij in staat is om een plezierig en onbelast contact met [minderjarige] aan te gaan. In dat geval kunnen er namelijk, onder regie van de GI, verdere stappen in het contact tussen [minderjarige] en de moeder worden gezet, zoals een eventuele uitbreiding van het contact naar onbegeleid contact en/of naar een uitbreiding in duur en/of frequentie. De voorzieningenrechter spreekt de hoop uit dat hier in het belang van [minderjarige] snel naar toe kan worden gewerkt.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter de vorderingen van de moeder, vermeld onder a en b van de dagvaarding afwijzen. Hieruit volgt dat ook de vordering van de moeder tot het opleggen van een dwangsom aan de GI zoals vermeld onder e van de dagvaarding zal worden afgewezen.
5.3
Ook de vordering vermeld onder d van de dagvaarding tot het afgeven van een geldig telefoonnummer van [minderjarige] aan de moeder onder verbeurte van een dwangsom, zal worden afgewezen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat de vader bij de mondelinge behandeling gemotiveerd heeft toegelicht dat de moeder al een telefoonnummer in haar bezit heeft waarmee zij telefonisch contact kan hebben met [minderjarige] en ook daadwerkelijk met [minderjarige] onderhoudt. Daarnaast acht de voorzieningenrechter het in het belang van [minderjarige] dat ook de invulling van het telefonisch contact tussen de moeder en [minderjarige] aan de regie van de GI wordt overgelaten, en meegenomen wordt in de invulling van het contact tussen de moeder en [minderjarige] . Voorkomen moet worden dat telefonisch contact tussen [minderjarige] en de moeder, de totstandkoming van een onbelaste contactregeling in de weg zou staan.
5.4
Evenmin ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor toewijzing van de vordering vermeld onder c van de dagvaarding tot het benoemen van een bijzondere curator voor [minderjarige] . De voorzieningenrechte ziet niet in waarom in deze kortgedingprocedure als voorlopige ordemaatregel het op de voet van artikel 1:250, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek benoemen van een bijzondere curator in de rede ligt. Bovendien is de voorzieningenrechter tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat op dit moment een bodemprocedure bij de rechtbank Rotterdam aanhangig is inzake wijziging hoofdverblijfplaats en gezag, waarin de moeder (ook) een verzoek tot het benoemen van een bijzondere curator heeft ingediend. De mondelinge behandeling van dat verzoek is al geweest en de verwachting is dat de rechtbank op de dag van het wijzen van dit vonnis al een beslissing heeft gegeven. Ook wordt gewezen op de beslissing van de kinderrechter in de meergenoemde beschikking van 5 december 2023, waarin het verzoek van de moeder om een bijzondere curator te benoemen is afgewezen. Gezien het voorgaande vervalt het belang van de moeder bij een beoordeling van haar vordering tot het benoemen van een bijzondere curator in de onderhavige procedure. Verder is de voorzieningenrechter niet gebleken dat de GI wat betreft het contact tussen de moeder en [minderjarige] , niet in het belang van [minderjarige] handelt. Integendeel, de GI zet zich hard in om dit contact mogelijk te maken en heeft daarbij alle aandacht voor de belangen van [minderjarige] . Ook hierin is aldus geen noodzaak gelegen om een bijzondere curator te benoemen.
5.5
De vordering vermeld onder f van de dagvaarding om de proceskosten te compenseren zal worden toegewezen. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.6
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst de vorderingen vermeld onder a, b, c, d en e van de dagvaarding af;
wijst de vordering vermeld onder f van de dagvaarding toe en compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Toekoen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024, in tegenwoordigheid van mr. Snatersen, griffier.