ECLI:NL:RBZWB:2024:1596

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
02/011496-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersdelict met dodelijke afloop en oplegging van taakstraf en voorwaardelijke rijontzegging

Op 12 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 juli 2022 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de Ulvenhoutselaan te Breda, waarbij een fietser, [slachtoffer], is overleden. De verdachte, die een proefrit maakte in een Renault Captur, heeft in plaats van te remmen het gaspedaal ingedrukt en is op het fietspad in tegengestelde richting gaan rijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, wat heeft geleid tot de fatale botsing. De officier van justitie vorderde een taakstraf van 60 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor rekening te houden met de impact van het voorval op de verdachte zelf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar is en legde een taakstraf van 60 uur op, evenals een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank weegt mee dat de verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld en dat het ongeval ook haar veel impact heeft gehad. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/011496-23
vonnis van de meervoudige kamer van 12 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. R.B. Milo, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer] is overleden, dan wel dat zij gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, waaraan zij schuld heeft zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Verdachte heeft in plaats van de rem het gaspedaal ingedrukt en is die blijven indrukken. Vervolgens is zij op het fietspad tegen de rijrichting ingereden en blijven rijden. Zij heeft de door haar bestuurde auto onvoldoende onder controle gehouden en die auto niet tijdig tot stilstand gebracht waardoor zij met haar voertuig in botsing is gekomen met [slachtoffer] die daardoor is overleden. De gedragingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het aan verdachte primair ten laste gelegde feit. Gelet op de ter terechtzitting overgelegde soortgelijke jurisprudentie is geen sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend rijgedrag. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Vaststelling feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en haar partner op
29 juli 2022 een proefrit maakten in een Renault Captur automaat. De partner van verdachte had het eerste deel gereden en had de auto geparkeerd op een aantal vrije parkeerplaatsen aan de Ulvenhoutselaan in Breda. Hij had de auto al gedraaid, zodat verdachte gelijk weg kon rijden. Verdachte heeft vervolgens plaatsgenomen op de bestuurdersstoel en heeft de auto in de stand ‘Drive’ gezet. De auto is daarna in beweging gekomen. Verdachte wilde remmen maar kon de rem niet vinden. In plaats van het rempedaal in te drukken, heeft verdachte (naar eigen zeggen vermoedelijk) het gaspedaal ingedrukt en is dat gaspedaal blijven indrukken. Zij reed op het fietspad gelegen naast de rijbaan in tegengestelde rijrichting. Op dat fietspad reed [slachtoffer] die frontaal in botsing kwam met de auto. [slachtoffer] is uiteindelijk aan het door het ongeval opgelopen letsel overleden.
De rechtbank concludeert dat verdachte op 29 juli 2022 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de Ulvenhoutselaan te Breda waardoor [slachtoffer] is overleden.
Artikel 6 WVW
De vraag die de rechtbank eerst moet beantwoorden, is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW. Daarvan is pas sprake bij minimaal een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of sprake is van een dergelijke mate van schuld hangt volgens vaste jurisprudentie af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW. Ook geldt dat in het algemeen een enkel moment van onoplettendheid niet de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De meetlat waarlangs het optreden van de bestuurder wordt gelegd, bestaat uit de eisen die aan de gemiddeld oplettende en verstandige weggebruiker mogen worden gesteld. Blijft de verdachte daarbij aanzienlijk achter, dan handelt zij met de voor artikel 6 van de WVW vereiste schuld.
Verdachte heeft verklaard dat zij vaker in een automaat had gereden en wist hoe zij een automaat moest besturen. Zij wist dus dat de auto langzaam zou gaan rijden wanneer zij haar voet van het rempedaal zou halen nadat zij de auto in de stand ‘Drive’ had gezet. Verdachte heeft er geen verklaring voor waardoor zij hierdoor toch zo verrast werd. Verdachte vroeg aan haar partner waar de rem zat en raakte in paniek. Gelet op de snelheid waarmee uiteindelijk het slachtoffer is geraakt, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte in een poging om te remmen conform haar eigen vermoeden het gaspedaal heeft ingedrukt en dit ingedrukt heeft gehouden, nu die snelheid niet kan worden verklaard door het enkel wegrijden in de stand ‘Drive’ zonder aanvullend gas te geven. Vervolgens is verdachte in tegengestelde richting op het fietspad gaan rijden, hetgeen een tweede verkeersovertreding oplevert. Zij heeft de bewuste keuze gemaakt om aan de linkerzijde te blijven rijden. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat daarmee sprake is van twee verschillende gedragingen die beide een bijdrage hebben geleverd aan het verkeersongeval. Met de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte door deze combinatie van gedragingen aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden en dat daarmee sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte bewust de keuze heeft gemaakt om op het fietspad te gaan rijden. Dat verdachte heeft afgewogen dat zij de door haar gekozen rijbaan het meest veilig vond, doet echter niet af aan het oordeel dat verdachte mede daardoor aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - de door de verdediging aangehaalde jurisprudentie niet voldoende vergelijkbaar is met onderhavige zaak.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 29 juli 2022 te Breda, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Ulvenhoutselaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig,
toen ze wilde remmen, het gaspedaal in te drukken en ingedrukt te houden en is zij, verdachte vervolgens in tegengestelde richting op het fietspad van die voornoemde weg gaan rijden en heeft zij, verdachte, onvoldoende het bestuurde motorrijtuig onder controle gehouden en haar motorrijtuig niet tot stilstand gebracht binnen de afstand waarover zij, verdachte, die voornoemde weg kon overzien en waarover deze vrij was en onvoldoende uitgeweken en in botsing gekomen met een fietser, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 60 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Hij heeft daarbij rekening gehouden met de aard van de verkeersfouten en het tijdsverloop van de zaak.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de omstandigheid dat het voorval ook op verdachte veel impact heeft gehad. Ten aanzien van het rijbewijs dient bij het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid de periode dat het rijbewijs door het CBR is ingehouden in mindering te worden gebracht. Bij een veroordeling voor het primair ten laste gelegde kan de verdediging zich vinden in de strafeis van de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt door aanmerkelijk onvoorzichtig te rijden. Door het handelen van verdachte is [slachtoffer] overleden. Zij kon tijdens het maken van een proefrit de rem niet vinden en heeft daardoor verkeerd gehandeld. Hoewel verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld, neemt dit niet weg dat het slachtoffer het grootste goed dat hij bezat, namelijk zijn leven, is afgenomen. Daarnaast betekent zijn dood voor de nabestaanden een tragisch verlies wat des te meer pijn doet, nu zij geen afscheid van hem hebben kunnen nemen. Uit het spreekrecht van de dochter van [slachtoffer] blijkt dat hij enorm wordt gemist, energiek was en volop in het leven stond.
Anderzijds blijkt het uit dossier en wat op zitting is verklaard en aangevoerd dat het ongeval ook veel impact op verdachte zelf heeft gehad. Daarnaast stond zij er na het ongeval voor open om in contact te treden met de nabestaanden. Ter terechtzitting had verdachte nog steeds zichtbaar moeite met het ongeval. Zij heeft hiervoor professionele hulp gezocht.
Voor het bepalen van de strafmodaliteit heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De oriëntatiepunten gaan, indien sprake is van aanmerkelijke schuld met een dodelijk slachtoffer, uit van een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uur en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 1 jaar.
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met het feit dat juridisch bezien sprake is van de ondergrens van aanmerkelijke schuld als bedoeld in artikel 6 WVW. Verdachte heeft de verkeersfouten immers niet bewust gemaakt. Ook weegt de rechtbank mee wat op de zitting naar voren is gekomen over de persoon van verdachte. Zij heeft opnieuw rijlessen moeten volgen teneinde weer rijgeschikt te worden bevonden. Daarnaast ondervindt verdachte zelf dagelijks de gevolgen van dit feit en heeft zij een blanco strafblad. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook volgen in de hoogte van de geëiste taakstraf.
Wel ziet de rechtbank aanleiding om ten aanzien van de ontzegging van de rijbevoegdheid van het uitgangspunt en de eis van de officier van justitie af te wijken. De rechtbank is van oordeel dat het van belang is dat verdachte - juist nu zij haar rijbewijs weer opnieuw heeft gehaald - blijft deelnemen aan het verkeer. De rechtbank merkt op dat aftrek in het kader van artikel 179 lid 6 WVW ziet op een andere situatie, namelijk invordering of inhouding op grond van artikel 164 WVW. Echter is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid passend is.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een taakstraf van 60 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. R.H.M. Pooyé en
mr. R.T. Poort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 maart 2024.