ECLI:NL:RBZWB:2024:1593

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
02/290049-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel onder invloed van alcohol

Op 12 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 april 2021 in Goirle een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van alcohol was, bestuurde een Ssangyong Rexton en raakte in een slip, waardoor het voertuig van de weg raakte en tegen een boom tot stilstand kwam. Bij dit ongeval liep het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een gebroken been en pols. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat leidde tot de conclusie dat zij schuld had aan het ongeval, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 140 uur en een rijontzegging van 18 maanden. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beoordeling van de eigen schuld te complex was voor het strafproces. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de relevante artikelen van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/290049-21
vonnis van de meervoudige kamer van 12 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende [woonadres] ( [land] )
raadsman mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 februari 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen haar gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
mr. C. de Pagter en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 4 april 2021 in Goirle een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen (feit 1) en dat verdachte een auto heeft bestuurd terwijl zij te veel alcohol had gedronken (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide feiten heeft gepleegd. Verdachte is volgens het openbaar ministerie de bestuurder geweest van het voertuig. Zij heeft het voertuig niet onder controle gehad waardoor het in een slip is geraakt, van de weg is geraakt, meerdere bomen heeft geraakt en tot stilstand is gekomen tegen een boom in een sloot. Zij was onder invloed van te veel alcohol.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 en wijst daarbij op een alternatief scenario. Immers, op basis van de verklaringen van verdachte, getuigen [getuige 1] en [getuige 2] kan worden aangenomen dat het niet verdachte maar [slachtoffer] was die de auto heeft bestuurd. Het vrouwelijke DNA op de bestuurdersairbag kan niet worden gekoppeld aan verdachte en er is daarnaast mannelijk DNA aangetroffen op de bestuurdersairbag. Het staat evenmin vast dat de haren gevonden in de ruit aan de bestuurderszijde van verdachte waren. Subsidiair stelt de verdediging dat als de rechtbank ervan uit gaat dat verdachte de auto heeft bestuurd, er geen sprake was van enig strafbaar of verkeerd rijgedrag behalve dat zij te veel had gedronken, zodat vrijspraak dient te volgen voor zowel het primair als het subsidiair onder feit 1 ten laste gelegde feit. Ten aanzien van feit 2 wordt geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Vaststelling van feiten ongeval
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 4 april 2021 heeft een ongeval plaatsgevonden aan de Nieuwkerk in Goirle. Verdachte en [slachtoffer] bevonden zich in een personenauto type Ssangyong Rexton. De auto is gaan slingeren, in een slip geraakt, het voertuig is in de berm gekomen en is in een droogstaande sloot tegen een boom tot stilstand gekomen. Bij het ongeval heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen, namelijk een gebroken been en een gebroken pols.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de volgende vragen:
Wie was de bestuurder van de Ssangyong Rexton?
De politie is kort na het ongeval ter plaatse gekomen. Door [verbalisant] is geconstateerd dat verdachte zich toen op de bestuurderstoel bevond en dat [slachtoffer] in de sloot lag, met zijn hoofd bij het rechterachterwiel en zijn voeten in de richting van de voorzijde van de auto. Een DNA-spoor dat matcht met het DNA van [slachtoffer] is op de passagiersairbag aangetroffen. Verdachte heeft niet meegewerkt aan het afstaan van DNA referentiemateriaal. Nu er op de bestuurdersairbag echter (nagenoeg) alleen vrouwelijk DNA is aangetroffen van één onbekende vrouw, gaat de rechtbank ervan uit dat dit het DNA van verdachte is geweest. De enkele stelling van de verdediging dat niet uitgesloten kan worden dat dit DNA spoor van de [getuige 2] zou zijn, acht de rechtbank, mede gelet op het hierna volgende, ongeloofwaardig. Dat verklaart namelijk niet waarom er op de bestuurdersairbag geheel geen DNA van [slachtoffer] is aangetroffen.
Na het ongeval waren [slachtoffer] been en pols bovendien gebroken, waarbij het linkerbovenbeen compleet los van de heup was geraakt. Het is daardoor zeer onwaarschijnlijk dat hij in staat was om verdachte te verslepen van de passagiersstoel naar de bestuurderstoel. De rechtbank acht het geschetste alternatieve scenario van de verdediging dat [slachtoffer] verdachte na het ongeval achter het stuur heeft gezet, daarom zo onwaarschijnlijk dat de rechtbank hier niet in mee gaat. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het verdachte was die op 4 april 2021 het voertuig heeft bestuurd ten tijde van het ongeval.
Was er sprake van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW)?
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van overtreding van artikel 6 WVW is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Het komt hierbij aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Verdachte is, zo blijkt uit het dossier, gaan slingeren met de auto, zij kon de auto niet onder controle houden. De auto is in een slip geraakt waarna het voertuig in de berm is gekomen en uiteindelijk in een droogstaande sloot tegen een boom tot stilstand is gekomen. Verdachte had voorafgaand aan het ongeval te veel alcohol gedronken. Dat het slingeren en in slip geraken zou zijn veroorzaakt door gebreken aan de auto, is niet aannemelijk geworden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door voornoemde combinatie van gedragingen aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. De ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden.
Feit 2
Verdachte heeft na het ongeval een bloedonderzoek ondergaan. Uit dit onderzoek is gebleken dat zij 0,89 milligram per milliliter alcohol in haar bloed had. Daarnaast is door [getuige 2] verklaard dat haar moeder (de verdachte) meerdere alcoholische drankjes had genuttigd die dag. De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van feit 2. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 4 april 2021 in Goirle onder invloed van alcohol het hiervoor genoemde voertuig heeft bestuurd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 4 april 2021 te Goirle, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto type Ssangyong Rexton), daarmede rijdende over de weg de Nieuwkerk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig, met het voertuig (op de rechte weg) in een slip te geraken, is gaan slingeren en het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle te houden, waarbij zij, verdachte, met het voertuig van de weg is geraakt en in de berm en in een droogstaande sloot terecht is gekomen en vervolgens in aanraking is gekomen met een boom, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken bovenbeen en een gebroken pols, terwijl zij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
Feit 2
op 4 april 2021 te Goirle, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto type Ssangyong Rexton), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in haar bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,89 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 160 uur en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 18 maanden. Zij heeft hierbij rekening gehouden met de proceshouding van verdachte en het tijdsverloop.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een geldboete in het geval alleen feit 2 kan worden bewezen. De raadsman stelt subsidiair dat indien feit 1 wel kan worden bewezen, alleen een geheel voorwaardelijke taakstraf passend is, nu verdachte gelet op haar lichamelijke beperkingen niet in staat is om een taakstraf uit te voeren. De raadsman verzet zich niet tegen een onvoorwaardelijke rijontzegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval. Hierbij heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Hij heeft zijn pols gebroken en zijn linkerbeen en heeft een lange herstelperiode gehad waarbij hij nog altijd klachten ervaart aan het linkerbeen. Verdachte heeft gereden onder invloed van te veel alcohol, hetgeen ook onder feit 2 ten laste is gelegd. De rechtbank weegt mee dat de feiten 1 en 2 in eendaadse samenloop zijn begaan, aangezien het om een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend samenhangend feitencomplex gaat en beide strafbepalingen dezelfde rechtsbelangen beschermen, zodat verdachte daarvan één verwijt kan worden gemaakt.
De rechtbank acht het zeer kwalijk dat verdachte de schuld van het ongeval in de schoenen van [slachtoffer] heeft geprobeerd te schuiven, door te verklaren dat niet zij, maar [slachtoffer] de bestuurder is geweest. In strafmatigende zin weegt de rechtbank echter mee dat zij zelf ook zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen door het ongeval en dat er inmiddels geruime tijd is verstreken, aangezien het ongeval bijna drie jaar geleden is. Gelet daarop zal de rechtbank de straf enigszins matigen ten opzichte van de eis, die ook aansloot bij de LOVS-oriëntatiepunten. De rechtbank legt een taakstraf op voor de duur van 140 uur, te vervangen door 70 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank ziet geen aanleiding de duur van ontzegging van de rijbevoegdheid aan te passen en zal dan ook 18 maanden rijontzegging opleggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 6.750,00 voor feit 1.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat de beoordeling van het mogelijke aandeel eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW hier te complex is voor een beoordeling in het kader van het strafproces. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
De eendaadse samenloop van:
feit 1:Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, tweede lid van deze wet;
feit 2:Overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 140 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
70 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 18 (achttien) maanden;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Pooyé, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en
mr. R.T. Poort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.P.A.J. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 maart 2024.
Mrs. Brouwer en Poort zijn niet in de gelegenheid om het vonnis mede te kunnen ondertekenen.