ECLI:NL:RBZWB:2024:1592

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
02-132850-22 en 13-202919-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging diefstal in vereniging met geweld en wapenbezit, overschrijding redelijke termijn, en voorwaardelijke straf

Op 12 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die beschuldigd werd van poging tot diefstal in vereniging met geweld en wapenbezit. De feiten vonden plaats op 28 mei 2022 in Vrouwenpolder, waar de verdachte samen met een ander heeft geprobeerd geld en/of een telefoon van een slachtoffer te stelen, waarbij geweld en bedreiging met een mes werd gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, aangezien de verdachte op 28 mei 2022 is aangehouden en het vonnis pas op 12 maart 2024 is gewezen. Dit heeft geleid tot een aanpassing van de strafmaat. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een geheel voorwaardelijke werkstraf van 80 uur op, met bijzondere voorwaarden gericht op behandeling en begeleiding van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit tijdens de proeftijd. De rechtbank heeft de in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard en de verdachte onder toezicht van de jeugdreclassering geplaatst.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-132850-22 en 13-202919-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 12 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] , [land] ,
raadsvrouw mr. F. Tosun, advocaat te Zaandam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 27 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. D.M.I.C. Schijns, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 28 mei 2022 te Vrouwenpolder samen met een ander met (bedreiging met) geweld heeft geprobeerd geld en/of een telefoon van [slachtoffer] te stelen;
2. op 28 mei 2022 in Vrouwenpolder een wapen voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide feiten en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), de getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden, het gegeven dat verdachte is aangehouden met een foedraal en het mes dat later is aangetroffen, alsook de bekennende verklaring van verdachte dat hij het mes bij zich had.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een vrijspraak van feit 1 en wijst daarbij op de tegenstrijdige verklaringen die zich in het dossier bevinden en het ontbreken van de opzet van verdachte op het feit. Er kan bewezen worden dat [slachtoffer] in een hoek is gedreven en is geduwd door meerdere mensen. Er kan echter niet worden bewezen dat is gezegd dat verdachte of medeverdachte een mes bij zich had. De verdediging verzoekt verdachte hoe dan ook partieel vrij te spreken van dit bestandsdeel. Ook zijn er tegenstrijdige verklaringen gedaan over afgifte van spullen en is het onduidelijk wie een dergelijke uitspraak zou hebben gedaan. Verdachte was onder invloed van alcohol en kan zich niet veel meer herinneren. Het kan zijn dat hij is meegelopen met de medeverdachte, maar het is de vraag of hij gezien kan worden als medepleger en of hij daadwerkelijk opzet heeft gehad op de wederrechtelijke toe-eigening van spullen van aangever. Om die reden wordt verzocht verdachte vrij te spreken van feit 1. Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft op verzoek van een ander het mes onder zich gehouden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging diefstal met (bedreiging met) geweld. De rechtbank neemt de aangifte van [slachtoffer] als uitgangspunt, nu deze wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen en er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze verklaring. Uit deze aangifte blijkt dat [slachtoffer] op 28 mei 2022 te Vrouwenpolder door twee jongens in een hoek is gedreven en geduwd. Hij kon niet wegkomen. Hij is bij zijn jas vastgepakt, gevraagd of hij spullen bij zich had en of er in zijn tasje gekeken mocht worden. Daarbij is door een van de jongens vermeld dat deze een mes bij zich had. De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Verdachte is als een van de jongens herkend die aangever [slachtoffer] in een hoek heeft gedreven en tevens is hij benoemd als degene die die avond daadwerkelijk een mes bij zich had. Dat hij een mes voorhanden heeft gehad die avond heeft verdachte bovendien zelf bevestigd. Verdachte heeft zelf ook bij de politie verklaard dat hij bij Mo (de rechtbank begrijpt [medeverdachte] ) was tijdens het incident. Dat er een oogmerk is geweest op het wederrechtelijk toe-eigenen van andermans spullen wordt ondersteund door de getuigenverklaringen waaruit blijkt dat door verdachte en/of medeverdachte is uitgesproken om mensen te gaan “rippen” en de verklaring van verdachte en die van de medeverdachte bij de politie dat medeverdachte inderdaad zoiets heeft gezegd. Verdachte heeft bovendien zelf verklaard dat [medeverdachte] iemand wilde gaan beroven. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om samen met [medeverdachte] op [slachtoffer] af te stappen. Dat verdachte veel alcohol had gedronken en daardoor nu stelt zich niet veel meer te kunnen herinneren, doet niet af aan zijn wezenlijke bijdrage aan het feit, daar hij zichzelf in deze positie heeft gebracht. De rechtbank komt niet tot een bewezenverklaring van het onderdeel “bij de keel grijpen”, aangezien hier onvoldoende bewijs voor is. Wel vindt de rechtbank het benoemen van de aanwezigheid van een mes bewezen. [slachtoffer] heeft hierover verklaard en dat dit mes die avond daadwerkelijk aanwezig was bij de verdachte vormt naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs voor dit onderdeel van de tenlastelegging. Alles bij elkaar genomen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem ten laste is gelegd onder feit 1, zulks met uitzondering van het bestandsdeel “bij de keel grijpen”.
Feit 2
Onder feit 2 wordt verdachte tenlastegelegd dat hij een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft bekend dat hij een mes onder zich had. Dat hij verklaart dat dit mes niet van hemzelf was, maar dat hij dit enkel bij zich hield voor een ander maakt - ongeacht de geloofwaardigheid hiervan - voor de bewezenverklaring geen verschil. De rechtbank acht het tenlastegelegde feit, gelet op deze bekennende verklaring en het proces-verbaal van bevindingen van 16 juni 2022 betreffende het onderzoek van het wapen wettig en overtuigend bewezen. Nu ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 28 mei 2022 te Vrouwenpolder, gemeente Veere tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen
misdrijf om geld en/of een GSM, die geheel aan [slachtoffer] , toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, die [slachtoffer] (op de kermis) in een hoek heeft gedreven en tegen een kraam aan heeft geduwd en die [slachtoffer] bij de kleding heeft vastgepakt en gevraagd heeft of hij spullen en/of geld bij zich had,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer] vast te pakken en meermalen te duwen en te zeggen dat hij, verdachte en/of zijn mededader een mes had(den);
2
hij op of omstreeks 28 mei 2022 te Vrouwenpolder, gemeente Veere, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen waarvan het lemmet meer dan een snijkant heeft, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 180 uur, waarvan 90 uur voorwaardelijk onder de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) ter zitting geadviseerd en met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft bij haar eis rekening gehouden met de adviezen vanuit de deskundigenrapportages, het advies van de Raad, de justitiële documentatie van verdachte, de richtlijnen voor soortgelijke zaken, maar ook met de redelijke termijn die inmiddels is verstreken. Als strafverzwarende omstandigheden heeft de officier van justitie in haar eis meegenomen dat er is gesproken over een mes, dat dit mes daadwerkelijk aanwezig was, dat het slachtoffer erg jong was en dat verdachte samen met een ander – en daarmee in meerderheid – heeft gehandeld. In positieve zin heeft de officier van justitie in haar eis laten meewegen dat verdachte zich een erg lange periode goed heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om het advies van de Raad te volgen, maar om het aantal uren aan werkstraf aanzienlijk te beperken tot 40 uur of 80 uur waarvan 40 voorwaardelijk. Daarbij wijst de verdediging naar de positieve stappen die verdachte zet, de informatie uit de deskundigenrapporten, de lange periode die is verstreken sinds het vermeende feit en de omstandigheid dat verdachte in die tijd heeft bewezen niet opnieuw in aanraking te komen met politie en justitie en zich aan de schorsingsvoorwaarden te houden. De verdediging verzoekt daarbij om de proeftijd conform het advies van de jeugdreclassering te houden bij één jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal in vereniging met geweld en het voorhanden hebben van een wapen, te weten een (groot) mes.
Het meenemen van een mes zoals verdachte bij zich had op de betreffende avond is volstrekt onacceptabel. Het meenemen van een mes leidt geregeld tot het daadwerkelijk gebruik ervan met veelal desastreuze gevolgen voor degenen die geraakt worden. Verdachte is zich hier naar eigen zeggen bewust van, maar heeft desalniettemin de keuze gemaakt om een bijzonder groot mes bij zich te dragen. Samen met medeverdachte heeft hij [slachtoffer] , een jongen die aanmerkelijk jonger was dan verdachte en de medeverdachte, in een hoek gedreven en hem bedreigd onder vermelding van het mes, in een poging hem spullen afhandig te maken. Hiermee heeft verdachte niet alleen het gevoel van veiligheid van [slachtoffer] aangetast en hem angst bezorgd, maar dergelijke gedragingen veroorzaken ook bij omstanders en in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid. Verdachte heeft zich hier niet om bekommerd.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Om meer inzicht in de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte te krijgen, is verdachte onderzocht door mr. drs. L. Heukelom, GZ-psycholoog, drs. [naam 1] , registerpsycholoog NIP, kinder- en jeugd en dhr. [naam 2] , neuroloog. De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportages die door hen zijn opgesteld. De deskundigen komen tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, ADHD, cannabisverslaving en ouder-
kindrelatieproblematiek en dat het zeer waarschijnlijk is dat de problematiek heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde (indien bewezen). Verder wordt in de rapportage benoemd dat er gesproken kan worden van een matig recidiverisico op soortgelijk gedrag zonder inzet van begeleiding en/of behandeling. Vanuit de klinische indruk wordt het onvoldoende kunnen mentaliseren, de beperkte morele ontwikkeling, en het zelfbepalende gedrag ten opzichte van positieve autoriteitsfiguren, alcoholgebruik en het cannabisgebruik als risicovol gezien. Verdachte is gebaat bij een behandeling waarbij de focus ligt op het verminderen van het cannabisgebruik en de ADHD-problematiek waarvoor eventueel medicamenteuze behandeling ingezet kan worden. Wanneer hij beter functioneert en een vertrouwensrelatie heeft opgebouwd met een behandelaar, kan er ook aandacht zijn voor het ontwikkelen van het mentaliserend en reflectief vermogen, het aanleren van alternatieve copingstrategieën dan blowen, het aanleren van prosociale gedragsalternatieven, het versterken van het empathisch vermogen en vriendenkeuzes. Verdachte zou aangemeld kunnen worden bij een forensische instelling zoals [locatie] in een ambulante behandelsetting. Bekeken moet worden hoe de ouders, nu hij niet meer thuis woont, toch betrokken kunnen worden bij de behandeling. Daarnaast wordt gezien dat verdachte een goede relatie heeft met zijn coach waardoor geadviseerd wordt om deze door te laten lopen.
Uit het neuropsychologisch rapport volgt dat er sprake is van een beneden
gemiddelde begaafdheid. Op basis van het verrichte neuropsychologisch onderzoek is er
sprake van problemen met de executieve functies. Er zijn geen aanwijzingen voor restverschijnselen van mogelijk eerder opgelopen hersenletsel.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport en advies van de Raad van 23 februari 2024 en de toelichting hierop ter zitting. Naar aanleiding van het onderzoek zijn de zorgen om de kans op recidive wat de Raad betreft niet heel groot. De Raad adviseert verdachte bij een veroordeling een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, onder de algemene voorwaarde en onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- meewerkt aan de behandeling die vanuit het psychologisch en neuropsychologisch onderzoek wordt geadviseerd;
- meewerkt aan eventuele aanvullende hulpverlening en/of behandeling die
Jeugdbescherming Amsterdam nodig acht;
- meewerkt aan de begeleiding van [traject] .
waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Jeugdbescherming Amsterdam
opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden
en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
De Raad sluit zich aan bij het advies vanuit het psychologische en neuropsychologische onderzoek dat verdachte gebaat is bij een behandeling waarbij de focus ligt op het
verminderen van het cannabisgebruik en de ADHD-problematiek. Ook acht de Raad
het van belang dat er op korte termijn gekeken wordt welke medicatie
passend kan zijn voor de ADHD-problematiek van verdachte. Verder sluit de Raad zich ook aan bij het advies van het NIFP dat er in een behandeling, bijvoorbeeld door [locatie] , aandacht besteed kan worden aan het ontwikkelen van het mentaliserend en reflectief vermogen, het aanleren van alternatieve copingstrategieën dan blowen, het aanleren van prosociale gedragsalternatieven, het versterken van het empathisch vermogen en vriendenkeuzes. Het is van belang dat de behandelaar start met het creëren van een vertrouwensband om vanuit daar verdere stappen te kunnen nemen. Ook moet bekeken worden hoe ouders hierin betrokken kunnen worden.
Deze adviezen waren nog niet zo concreet meegenomen in de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden. In aanvulling dan wel aanpassing van het reeds schriftelijk uitgebrachte advies, heeft de Raad daarom tijdens de zitting het advies ten aanzien van de bijzondere voorwaarden aangevuld dan wel geconcretiseerd met de bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- meewerkt aan behandeling vanuit een forensische instelling zoals [locatie] of een soortgelijke instelling, waarbij de behandeling is gericht op het ontwikkelen van het mentaliserend en reflectief vermogen en het versterken van het empathisch vermogen;
- meewerkt aan behandeling met als doel het verminderen van cannabisgebruik;
- meewerkt aan afname van urinecontroles indien en zolang de jeugdreclassering het nodig acht om zicht te houden op het cannabisgebruik dan wel dat verdachte meewerkt aan psycho-educatie;
- meewerkt aan het onderzoeken van de inzet van medicatie gericht op zijn ADHD-problematiek en dat hij de medicatie inneemt indien dat noodzakelijk wordt geacht door een arts;
- meewerkt aan eventuele aanvullende aanwijzingen van de jeugdreclassering;
- meewerkt aan het hebben en houden van zinvolle dagbesteding/vrijetijdsbesteding.
Omdat er een best hoge werkstraf wordt geëist in combinatie met het aantal uren dat verdachte nu werkt, adviseert de Raad de jeugdreclassering om voor wat betreft de uitvoering van de werkstraf maatwerk te leveren zodat verdachte niet overvraagd wordt. Gezien de hoeveelheid stappen die nog gezet moeten worden adviseert de Raad om de proeftijd op twee jaar te bepalen.
De jeugdreclassering herkent verdachte in de rapporten zoals deze voorhanden zijn. Er worden stapjes gezet door verdachte, maar toezicht is nog wel nodig. Verdachte wil graag meewerken, maar het is moeilijk om hem gemotiveerd te houden. Verdachte heeft zich wel gedurende zeer lange tijd aan zware schorsingsvoorwaarden gehouden. De jeugdreclassering kan zich vinden in het advies van de Raad, maar denkt dat een proeftijd van één jaar afdoende zal zijn.
Tot slot heeft de rechtbank kennis genomen van de informatie zoals mondeling is verschaft door de heer [naam 3] , de persoonlijk begeleider van verdachte vanuit [traject] . Hij benoemt dat verdachte jarenlang veel stress heeft gekend en dat dit doorgewerkt kan hebben in zijn gedrag. Verdachte is echter bereid om overal aan mee te werken en heeft inmiddels al grote stappen gezet. Hij werkt hard, woont nu begeleid en hij staat open voor verslavingszorg bij [kliniek] . De heer [naam 3] wil ervoor waken dat hij overvraagd zal worden bij een (te hoge) werkstraf. De stressfactoren zijn nu minder, maar verdachte is nog volop in ontwikkeling om stabieler te worden. De heer [naam 3] heeft vertrouwen in verdachte en het voortzetten van de manier waarop zij nu bezig zijn, zodat verdachte nog meer positieve stappen kan zetten.
Toerekeningsvatbaarheid
Aangezien verdachte niet heeft verklaard over het ten laste gelegde, en er daardoor geen delictscenario geschetst kan worden, kan er door de deskundigen geen precieze uitspraak worden gedaan over hoe zijn problematiek invloed heeft gehad op zijn keuzes en handelingen en daarmee op de mate van toerekenen. Wel begrijpt de rechtbank uit de rapportages dat het zeer waarschijnlijk is dat de problematiek van verdachte aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde en dat dit invloed heeft gehad op de keuzes die hij heeft gemaakt. In de bevindingen zoals hiervoor opgenomen omtrent de persoonlijke problematiek van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om het bewezenverklaarde licht verminderd aan verdachte toe te rekenen. Dit zal tot uiting komen in de hierna te vermelden straf.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn in jeugdstrafzaken als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. Als uitgangspunt in deze jeugdstrafzaak heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen. Verdachte is voor het onderhavige feit aangehouden op 28 mei 2022, terwijl het vonnis op 12 maart 2024 wordt gewezen. Daarmee is de redelijke termijn met ruim vijf maanden overschreden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan verdachte, zal de rechtbank dit compenseren in de strafmaat.
Straf
Bij de strafoplegging neemt de rechtbank de hiervoor genoemde adviezen en omstandigheden in aanmerking, alsook de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS voor minderjarigen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke werkstraf van 80 uur, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is. De rechtbank zal hierbij, grotendeels in lijn met het advies van de Raad, als bijzondere voorwaarden opleggen dat verdachte:
- meewerkt aan behandeling voor zijn problematiek vanuit een forensische instelling zoals [locatie] of een soortgelijke instelling;
- meewerkt aan behandeling bij [kliniek] of een soortgelijke instelling, met als doel het verminderen van cannabisgebruik;
- meewerkt aan afname van urinecontroles indien en zolang de jeugdreclassering het nodig acht om zicht te houden op het cannabisgebruik;
- zijn medewerking blijft verlenen aan de begeleiding van [traject] ;
- meewerkt aan hulpverlening gericht op zijn ADHD-problematiek;
- meewerkt aan het hebben en behouden van een passende dagbesteding in de vorm van werk/school/stage;
- meewerkt aan het hebben en behouden van een passende vrije tijdsbesteding en
- meewerkt aan begeleiding van de jeugdreclassering gericht op het hebben en houden van een passende vrijetijdsbesteding en pro-sociale contacten / vriendenkeuze;
Er zal een proeftijd van twee jaar worden opgelegd om de voor hem noodzakelijk begeleiding mogelijk te maken.

7.Het beslag

7.1
De standpunten
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de in beslag genomen voorwerpen, verbeurd kunnen worden verklaard. De verdediging heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot het beslag.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 50 uur werkstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 6 december 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, dan wel de proeftijd te verlengen, gelet op het drukke bestaan van verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 45, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 54 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:poging tot diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
-veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 80 (tachtig) uren voorwaardelijk,te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie,met
een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- bepaalt dat de voorwaardelijke werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte meewerkt aan behandeling voor zijn problematiek vanuit een forensische instelling zoals [locatie] of een soortgelijke instelling;
* dat verdachte meewerkt aan behandeling bij [kliniek] of een soortgelijke instelling, met als doel het verminderen van cannabisgebruik;
* dat verdachte meewerkt aan afname van urinecontroles indien en zolang de jeugdreclassering het nodig acht om zicht te houden op het cannabisgebruik;
* dat verdachte zijn medewerking blijft verlenen aan de begeleiding van [traject] ;
* dat verdachte meewerkt aan hulpverlening gericht op zijn ADHD-problematiek;
* dat verdachte meewerkt aan het hebben en behouden van een passende dagbesteding in de vorm van werk/school/stage;
* dat verdachte meewerkt aan het hebben en behouden van een passende vrije tijdsbesteding en
* meewerkt aan begeleiding van de jeugdreclassering gericht op het hebben en houden van een passende vrijetijdsbesteding en pro-sociale contacten / vriendenkeuze;
- stelt vast dat van rechtswege de volgende voorwaarden gelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt Jeugdbescherming regio Amsterdam te Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- verklaart verbeurd volgende voorwerpen:
2 STK Handschoen;
1. STK Muts;
1. STK Steekwapen
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 6 december 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 13-202919-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een werkstraf van 50 (vijftig) uur, te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen jeugddetentie;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.W. Haesen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. P.W.G. de Beer en mr. E.J. Zuijdweg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 maart 2024.