ECLI:NL:RBZWB:2024:1591

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
02-132899-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot diefstal met geweld door minderjarige in vereniging

Op 12 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die op 28 mei 2022 te Vrouwenpolder samen met een ander heeft geprobeerd om met geweld geld en/of een telefoon van een slachtoffer te stelen. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 27 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. D.M.I.C. Schijns, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte niet als een grap konden worden gekwalificeerd en dat er sprake was van een poging tot diefstal met bedreiging en geweld. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot diefstal, met uitzondering van het onderdeel dat hij de aangever bij de keel zou hebben gegrepen, waarvoor onvoldoende bewijs was. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling en het feit dat hij een first-offender was. De redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat de rechtbank compenseerde in de strafmaat. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 40 uur, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-132899-22
vonnis van de meervoudige kamer van 12 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] , [geboorteland] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. H. Goedegebure, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 27 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. D.M.I.C. Schijns, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 28 mei 2022 te Vrouwenpolder samen met een ander met (bedreiging met) geweld heeft geprobeerd geld en/of een telefoon van [slachtoffer] te stelen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en de verschillende getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden. Hoewel verdachte heeft verklaard dat de actie bedoeld was als grap, beseft hij zelf dat dit niet zo overkwam voor [slachtoffer] en dat dit er ook voor anderen niet als zodanig heeft uitgezien. Het bij de keel grijpen acht de officier van justitie niet bewezen, voor dat deel van de tenlastelegging dient vrijspraak te volgen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging brengt naar voren dat het onduidelijk is om achteraf te construeren wat er precies is gebeurd de bewuste avond en wie welk aandeel heeft gehad in de gebeurtenissen. Hierbij wordt verwezen naar de verschillende, uiteenlopende, getuigenverklaringen. Er kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] dreiging heeft ervaren, dat hij is vastgepakt en geduwd. Er kan echter niet bewezen worden dat hij bij de keel is gegrepen en dat is gezegd dat verdachte of de medeverdachte een mes bij zich had. Verzocht wordt om verdachte van deze laatste twee onderdelen vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging diefstal met (bedreiging met) geweld. De rechtbank neemt de aangifte van [slachtoffer] als uitgangspunt, nu deze wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen en er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze verklaring. Uit deze aangifte blijkt dat [slachtoffer] op 28 mei 2022 te Vrouwenpolder door twee jongens in een hoek is gedreven en geduwd. Hij kon niet wegkomen. Hij is bij zijn jas vastgepakt, gevraagd of hij spullen bij zich had en of in zijn tasje gekeken mocht worden. Daarbij is door een van de jongens vermeld dat hij een mes bij zich had. De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Verdachte is herkend als een van de jongens die samen [slachtoffer] in een hoek hebben gedreven. De andere jongen is herkend als [medeverdachte] . Verdachte heeft bekend dat hij op [slachtoffer] is afgestapt en dat hij aan [slachtoffer] heeft gevraagd of hij “iets op zich had”, maar hij stelt dat dit bedoeld was als grapje. Hij verklaart echter zelf ook dat hij begrijpt dat dit niet zo zal zijn overgekomen op aangever [slachtoffer] en uit de getuigenverklaringen kan ook worden opgemaakt dat het handelen naar uiterlijke verschijningsvorm niet te kwalificeren is als een grapje. Dat er bovendien een oogmerk is geweest is op het wederrechtelijk toe-eigenen van andermans spullen wordt ondersteund door de verklaringen van getuigen waaruit blijkt dat door verdachte en/of medeverdachte is uitgesproken om mensen te gaan “rippen” en de verklaring van verdachte en medeverdachte bij de politie dat verdachte inderdaad zoiets heeft gezegd. Tot slot vindt de rechtbank ook het benoemen van de aanwezigheid van een mes wettig en overtuigend bewezen. Aangever [slachtoffer] heeft hierover verklaard en dat dit mes die avond daadwerkelijk aanwezig was bij de medeverdachte vormt naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs. Dat verdachte stelt dat hij niet op de hoogte was van het mes en dat daarmee gedreigd zou worden, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Het lijkt gelet op de grootte van het mes en de omstandigheid dat medeverdachte (een deel van) het mes heeft getoond aan een getuige waar verdachte bij stond, niet aannemelijk dat verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van het mes. Bovendien heeft verdachte, nu er gesproken is over rippen/beroven, op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat er daarbij gedreigd zou worden met een wapen en nadat daar inderdaad mee is gedreigd, heeft verdachte zich hier ook niet van gedistantieerd, zodat ook ten aanzien van verdachte dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen kan worden verklaard. Het handelen van verdachte en zijn medeverdachte kan dan ook niet anders dan worden aangemerkt als een poging tot diefstal met (bedreiging met) geweld. Alles bij elkaar genomen acht de rechtbank daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem ten laste is gelegd onder feit 1, zulks met uitzondering van het bestandsdeel “bij de keel grijpen”. Voor dit onderdeel is onvoldoende bewijs.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 28 mei 2022 te Vrouwenpolder, gemeente Veere tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om geld en/of een GSM die geheel aan [slachtoffer] toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, die [slachtoffer] (op de kermis) in een hoek heeft gedreven en tegen een kraam aan heeft geduwd en die [slachtoffer] bij de kleding heeft vastgepakt en gevraagd heeft of hij spullen en/of geld bij zich had, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer] vast te pakken en meermalen te duwen en te zeggen dat hij, verdachte en/of zijn mededader een mes had(den);
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. De officier van justitie heeft bij haar eis rekening gehouden met de positieve persoonlijke omstandigheden van verdachte, de justitiële documentatie van verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn en de lange periode dat verdachte zich aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, alsook met de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de jeugdreclassering en de richtlijnen voor straffen in soortgelijke zaken.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging benadrukt hoe goed verdachte het momenteel doet. Hij heeft zich erg lang aan schorsingsvoorwaarden moeten houden en heeft erg lang moeten wachten tot de zaak op zitting kwam. Een voorwaardelijke straf wordt niet noodzakelijk gevonden gelet op voorgaande. Verdachte is een first-offender en zowel de Raad als de jeugdreclassering spreken positief over verdachte en het recidiverisico. De verdediging kan zich bij een eventuele bewezenverklaring vinden in een onvoorwaardelijke werkstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met (bedreiging met) geweld in vereniging. Samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft hij [slachtoffer] , een jongen die aanmerkelijk jonger was dan verdachte en de medeverdachte, in een hoek gedreven en hem bedreigd door te zeggen dat zij een mes hadden, in een poging hem spullen afhandig te maken. Hiermee heeft verdachte niet alleen het gevoel van veiligheid van [slachtoffer] aangetast en hem angst bezorgd, maar dergelijke gedragingen veroorzaken ook bij omstanders en in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid. Verdachte heeft zich hier niet om bekommerd.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij na het tenlastegelegde feit tweemaal een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen voor het rijden zonder rijbewijs. Hierdoor is artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport en advies van de Raad van 31 januari 2024 en de toelichting hierop ter zitting. De Raad benoemt dat verdachte een first-offender is en het recidiverisico wordt laag ingeschat. Er worden voornamelijk beschermende factoren gezien die de kans op herhaling van het delict verkleinen. Er zijn geen zorgen over vaardigheden die verdachte mist en hij heeft de hem tijdens de schorsing gestelde doelen behaald. De Raad vindt daarom een (deels) voorwaardelijke werkstraf onder de algemene voorwaarde passend, zodat verdachte bij een veroordeling de consequenties moet ondervinden van zijn handelen. De Raad heeft vanuit een pedagogische visie geen voorkeur voor de duur van een proeftijd.
De jeugdreclassering heeft ter zitting de positieve stappen van verdachte bevestigd. Het toezicht was aanvankelijk erg streng, maar is wegens de positieve ontwikkeling stapsgewijs afgebouwd. Er is enkel een probleem met school, aangezien verdachte was gestopt met zijn opleiding en dit niet heeft laten weten aan de jeugdreclassering. Nadien bleek dat verdachte zich niet meer kon inschrijven voor een nieuwe opleiding. Er is verder geen hulpverlening ingezet omdat de gesprekken tussen de jeugdreclassering en verdachte afdoende waren. De jeugdreclassering sluit zich aan bij het advies van de Raad en vindt een voortzetting van toezicht door de jeugdreclassering niet langer nodig.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn in jeugdstrafzaken als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. Als uitgangspunt in deze jeugdstrafzaak heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen. Verdachte is voor het onderhavige feit aangehouden op 28 mei 2022, terwijl het vonnis op 12 maart 2024 wordt gewezen. Daarmee is de redelijke termijn met ruim vijf maanden overschreden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan verdachte, zal de rechtbank dit compenseren in de strafmaat.
Straf
Bij de strafoplegging neemt de rechtbank de hiervoor genoemde adviezen en omstandigheden in aanmerking, alsook de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS voor minderjarigen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van 40 uur, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is. Er zal geen deels voorwaardelijke straf worden opgelegd, gelet op de periode waarin verdachte zich reeds heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en de adviezen van de jeugdreclassering en de Raad waaruit blijkt dat er geen noodzaak is om te werken aan vaardigheden of andere doelen binnen een voorwaardelijk karakter. Dat betekent dat aan verdachte als straf een onvoorwaardelijk werkstraf van 40 uur zal worden opgelegd.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 47, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

poging tot diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
een werkstraf van 40 (veertig) uren, te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Zuijdweg, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N.C.W. Haesen en mr. P.W.G. de Beer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 maart 2024.