ECLI:NL:RBZWB:2024:1585

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
02-215653-22 en 02-321472-21 (vordering tenuitvoerlegging)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging tegen personen met taakstraf als sanctie

Op 12 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van twee openlijke geweldplegingen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 27 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte had samen met anderen op 25 augustus 2022 en 13 augustus 2022 openlijk geweld gepleegd tegen twee slachtoffers in Bergen op Zoom. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor beide feiten, waaronder aangiftes en getuigenverklaringen. De verdediging betwistte de betrokkenheid van de verdachte bij het eerste feit, maar de rechtbank achtte de bewijsmiddelen overtuigend. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren voor elk feit, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van de feiten op de slachtoffers, en legde een vervangende hechtenis op van 75 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-215653-22 en 02-321472-21 (vordering tenuitvoerlegging)
vonnis van de meervoudige kamer van 12 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2003, te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens was aanwezig als [deskundige] , reclasseringswerker.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
- op 25 augustus 2022 te Bergen op Zoom samen met een ander openlijk geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1] ;
Feit 2:
- op 13 augustus 2022 samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide tenlastegelegde feiten heeft begaan. Bij feit 1 baseert zij zich op de aangifte van [benadeelde 1] , het letsel dat bij [benadeelde 1] door de politie werd geconstateerd, de verklaring van [getuige] en het feit dat verdachte en zijn medeverdachte kort na de geweldpleging ter plaatse waren. Bij feit 2 baseert zij zich op de aangifte van [benadeelde 2] , de beelden in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 en wijst daarbij op de ontkennende verklaring van verdachte en [medeverdachte 1] . Daarnaast omschrijft [getuige] één van de daders als een man met een grijs joggingpak terwijl verdachte en medeverdachte donkere kleding droegen. Ook zit er een kwartier tijd tussen de mishandeling van [benadeelde 1] en de aanhouding van verdachte en medeverdachte. Gelet op deze omstandigheden is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte betrokken was bij de openlijke geweldpleging en dient vrijspraak te volgen.
Bij feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich samen met [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging gericht tegen [benadeelde 1] .
Dat er sprake was van een openlijke geweldpleging tegen van [benadeelde 1] , door die [benadeelde 1] met vuisten in het gezicht te slaan, blijkt wat de rechtbank betreft uit de aangifte, de getuigenverklaring van [getuige] het proces-verbaal bevindingen van de politie waaruit is op te maken dat kort na de melding door verbalisanten aan de linker wenkbrauw en het linkeroog van [benadeelde 1] letsel wordt waargenomen. Op grond van de bewijsmiddelen is er bij de rechtbank geen twijfel dat verdachte zich samen met [medeverdachte 1] heeft schuldig gemaakt aan deze openlijke geweldpleging. Verdachte en medeverdachte waren kort na het incident en de melding hiervan dichtbij de plaats waar de openlijke geweldpleging plaats had gevonden en zijn daar ook op heterdaad aangehouden. Aangever herkent na de aanhouding zijn twee belagers. Daarnaast heeft [getuige] verdachte en [medeverdachte 2] herkend als de twee jongens die de openlijke geweldpleging hebben gepleegd. Immers, de getuige verklaart tegen de politie dat de twee jongens die werden aangehouden, de daders waren. Het door verdachte en medeverdachte jegens [benadeelde 1] gepleegde geweld kan als openlijke geweldpleging in vereniging worden gekwalificeerd nu verdachte en medeverdachte samen op [benadeelde 1] insloegen en dus allebei een significante bijdrage aan de openlijke geweldpleging hebben gehad.
Feit 2:
Aangezien verdachte ten aanzien van onderhavig feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 27 februari 2024;
- de aangifte van [benadeelde 2] (pagina 74 e.v. van het eindproces-verbaal met nummer PL2000-2022227141 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant);
- het proces-verbaal camerabeelden opgenomen op dossierpagina 103 e.v. van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 25 augustus 2022 te Bergen op Zoom op de openbare weg, de Lange Parkstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1] , welk geweld bestond uit slaan/stompen tegen het hoofd van die [benadeelde 1] ;
2.
op 13 augustus 2022 te Bergen op Zoom op de openbare weg openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2] , welk geweld bestond uit slaan/stompen tegen het hoofd en het lichaam van die [benadeelde 2] en het schoppen/trappen tegen het hoofd en het lichaam van die [benadeelde 2] ;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 57 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat, gelet op het lange voorarrest van verdachte en het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan de orde is, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan voorarrest passend is. Verdachte loopt thans nog in een proeftijd bij de reclassering voor een andere zaak tot december 2024, dus een voorwaardelijke straf is niet nodig.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging jegens [benadeelde 2] en een openlijke geweldpleging jegens [benadeelde 1] . Bij [benadeelde 2] is verdachte samen met vier medeverdachten op [benadeelde 2] afgerend en is er – terwijl [benadeelde 2] op de grond lag – nog geweld op hem toegepast door hem te slaan en te schoppen tegen het lichaam en het hoofd. Bij [benadeelde 1] heeft verdachte samen met een medeverdachte geslagen op het hoofd. Het zijn vervelende en ernstige feiten. Bij beide feiten gaat het om zinloos (uitgaans)geweld met een overmacht van meerdere personen tegen één waarbij buitensporig geweld is toegepast.
Dergelijke feiten hebben grote impact gehad op de slachtoffers daarvan en versterken deze in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid.
Voor het bepalen van een strafmaat en strafmodaliteit houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), de ernst van de feiten en het advies van de reclassering van 12 februari 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 11 januari 2024. Verdachte is eerder op 22 november 2022 veroordeeld voor openlijke geweldpleging en verboden wapenbezit en loopt voor dat feit thans nog in een proeftijd. Er is dus sprake van recidive. Verder heeft verdachte een strafbeschikking gekregen in 2023 voor het rijden zonder rijbewijs. Artikel 63 Sr is van toepassing.
Verdachte heeft voor onderhavige feiten 183 dagen vastgezeten. Dit is een erg lange periode, mede gelet op het feit dat voor openlijke geweldpleging in de LOVS als oriëntatiepunt een taakstraf van 150 uren wordt benoemd. Gelet hierop is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer aan de orde. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er thans nog een proeftijd loopt tot december 2024 waarbij hij reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden heeft. Dat maakt dat de rechtbank ook geen (deels) voorwaardelijke (gevangenis)straf zal opleggen. De rechtbank zal alles afwegend en rekening houdend met de LOVS-oriëntatiepunten aan verdachte opleggen voor ieder feit afzonderlijk een taakstraf van 150 uren met aftrek van voorarrest naar rato van 2 uur per dag.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke taakstraf van 30 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 1 juni 2022 van de kinderrechter in Middelburg onder parketnummer 02-321472-21 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 57, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en 2:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Feit 1:
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Feit 2:
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 1 juni 2022 van de kinderrechter in Middelburg is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-321472-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten:
een taakstraf voor de duur van 30 uren;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. R. de Jong en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 maart 2024.