ECLI:NL:RBZWB:2024:1581

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
02-215643-23, 02-135440-21 en 02-235225-21 (vorderingen tenuitvoerlegging) -
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake openlijke geweldpleging door minderjarige met taakstraf en voorwaarden

Op 12 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die betrokken was bij twee openlijke geweldplegingen. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 27 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen twee slachtoffers in Bergen op Zoom op respectievelijk 25 augustus en 13 augustus 2022. De verdachte werd bij de aanhouding herkend door de slachtoffers en getuigen, en zijn betrokkenheid werd bewezen door getuigenverklaringen en camerabeelden.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, die aangaf dat het goed ging met de verdachte, maar dat er risico's waren voor de toekomst. De bijzondere voorwaarden van de taakstraf omvatten reclasseringstoezicht, dagbesteding en hulpverlening indien nodig. Tevens werden vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig had gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. De rechtbank benadrukte de impact van het geweld op de slachtoffers en de noodzaak van toezicht en begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-215643-23, 02-135440-21 en 02-235225-21 (vorderingen tenuitvoerlegging)
vonnis van de meervoudige kamer van 12 maart 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2004, te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsman mr. B.M.C.F. de Groen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 27 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens waren aanwezig mevrouw [naam 1] van de Raad voor de Kinderbescherming en de heer [naam 2] van de jeugdreclassering.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
- op 25 augustus 2022 te Bergen op Zoom samen met een ander openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] ;
Feit 2:
- op 13 augustus 2022 te Bergen op Zoom samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide tenlastegelegde feiten heeft begaan. Bij feit 1 baseert zij zich op de aangifte van [slachtoffer 1] , het letsel dat bij [slachtoffer 1] door de politie werd geconstateerd, de verklaring van [getuige] en het feit dat verdachte en zijn medeverdachte kort na de geweldpleging ter plaatse waren. Bij feit 2 baseert zij zich op de aangifte van [slachtoffer 2] , de beelden in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert voor wat betreft de bewezenverklaring van beide feiten aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging stelt daarbij als kanttekening dat verdachte ter zitting feit 2 heeft ontkend, maar dat hij bij de rechter-commissaris wel heeft verklaard dat er iets is voorgevallen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging gericht tegen [slachtoffer 1] .
Dat er sprake was van een openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1] met vuisten in het gezicht te slaan, blijkt wat de rechtbank betreft uit de aangifte, de getuigenverklaring van [getuige] en het proces-verbaal bevindingen van de politie waaruit is op te maken dat kort na de melding door verbalisanten aan de linker wenkbrauw en het linkeroog van [slachtoffer 1] letsel wordt waargenomen. Op grond van de bewijsmiddelen is er bij de rechtbank geen twijfel dat verdachte zich samen met [medeverdachte] heeft schuldig gemaakt aan deze openlijke geweldpleging. Verdachte en [medeverdachte] waren kort na het incident en de melding hiervan dichtbij de plaats waar de openlijke geweldpleging plaats had gevonden en werden daar ook op heterdaad aangehouden. Aangever herkent na de aanhouding zijn twee belagers. Daarnaast heeft [getuige] verdachte en [medeverdachte] herkend als de twee jongens die de mishandeling hebben gepleegd. Immers, de getuige verklaart tegen de politie dat de twee jongens die werden aangehouden, de daders waren. Daar komt bij dat verdachte, hoewel hij ter zitting heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij de openlijke geweldpleging en [slachtoffer 1] niet eens te kennen, bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij in reactie op iets dat [slachtoffer 1] tegen hem zei heeft geslagen. Het door verdachte en medeverdachte jegens [slachtoffer 1] gepleegde geweld kan als openlijke geweldpleging in vereniging worden gekwalificeerd nu verdachte en medeverdachte samen op [slachtoffer 1] insloegen en dus allebei een significante bijdrage aan het geweld hebben gehad.
Feit 2:
Aangezien verdachte ten aanzien van onderhavig feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 27 februari 2024;
- de aangifte van [slachtoffer 2] (pagina 74 e.v. van het eindproces-verbaal met nummer PL2000-2022227141 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant);
- het proces-verbaal camerabeelden opgenomen op dossierpagina 103 e.v. van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal;
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 25 augustus 2022 te Bergen op Zoom op de openbare weg, de Lange Parkstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit slaan/stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] ;
2.
op 13 augustus 2022 te Bergen op Zoom op de openbare weg openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit slaan/stompen tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 2] en het schoppen/trappen tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 2] ;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 80 uren, bij niet uitvoeren te vervangen door 40 dagen jeugddetentie en 3 weken jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarden voortzetting van de begeleiding van de jeugdreclassering, de meldplicht en het hebben en houden van een zinvolle dagbesteding en – indien de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht – het meewerken aan hulpverlening of behandeling.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit niet meer dan een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals deze door de Raad voor de Kinderbescherming zijn geadviseerd. Een voorwaardelijke jeugddetentie acht de verdediging niet passend en geboden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in een korte tijd schuldig gemaakt aan twee openlijke geweldplegingen. Bij de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] is verdachte samen met vier medeverdachten op [slachtoffer 2] afgerend en is er – terwijl [slachtoffer 2] op de grond lag – nog geweld op hem toegepast door hem te slaan en te schoppen tegen het lichaam en het hoofd. Bij [slachtoffer 1] heeft verdachte samen met een medeverdachte met vuisten tegen het hoofd geslagen. Het gaat bij beide feiten om zinloos (uitgaans)geweld van meerdere personen tegen één en waarbij buitensporig geweld is toegepast. Dergelijke feiten hebben grote impact gehad op de slachtoffers daarvan en versterken deze in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank heeft kennis genomen van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 22 januari 2024, waaruit blijkt verdachte eerder, in 2021, is veroordeeld voor verboden wapenbezit, dat hij in 2022 is veroordeeld voor het aanwezig hebben van hard- en softdrugs en dat hij een veroordeling in 2021 heeft voor vernieling. Op het strafblad van verdachte staan geen eerdere geweldplegingen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 2 januari 2024. Hieruit blijkt dat het momenteel goed gaat met verdachte. De begeleiding vanuit de jeugdreclassering is goed verlopen en de doelen zijn bijna behaald. Verdachte werkt fulltime en gaat goed om met geld. Hij heeft een goede band met zijn moeder, broer en stiefvader en heeft vrienden. Wel ziet de Raad voor de Kinderbescherming risico’s voor de toekomst. Hij kan snel en flink boos worden als hij zich niet juist benaderd voelt en hij staat niet open voor hulpverlening. Er wordt geadviseerd om aan verdachte op te leggen een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf, met reclasseringstoezicht door de Jeugdbescherming Brabant te Etten-Leur. Ter zitting is door de raadsvertegenwoordiger toegelicht dat naast de bijzondere voorwaarden van rechtswege tevens als bijzondere voorwaarden worden geadviseerd het hebben en houden van zinvolle dagbesteding en het meewerken aan hulpverlening dan wel behandeling indien de jeugdreclassering dat noodzakelijk vindt.
Voor het bepalen van de strafmaat en strafmodaliteit heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), het hiervoor genoemde strafblad van verdachte, het advies dat de Raad voor de Kinderbescherming heeft opgesteld en de gegeven toelichting van de deskundigen ter zitting.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat het lang heeft geduurd voordat de zaak op zitting kwam. Uit de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming en de ter zitting gegeven toelichting door de jeugdreclassering komt naar voren dat verdachte zijn leven momenteel goed op orde heeft en gedurende zijn schorsing het vertrouwen heeft gevonden in toezicht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering, maar eigenlijk nog hulp nodig heeft voor zijn boosheid. Verdachte heeft ter zitting aangegeven moeite te hebben met hulpverlening, maar wel bereid te zijn hieraan mee te werken als hij daarbij begeleiding houdt van zijn huidige reclasseringswerkster. De rechtbank vindt het, gelet op dit rapport en de toelichting ter zitting, erg belangrijk dat verdachte de benodigde hulp gaat krijgen en deze ook aangrijpt
Alles afwegend, legt de rechtbank aan verdachte op een taakstraf voor de duur van 120 uren met aftrek van voorarrest, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarden dat hij meewerkt aan het hebben en houden van een zinvolle dagbesteding en dat hij meewerkt aan hulpverlening of ambulante behandeling indien en zoals de reclassering dat noodzakelijk acht.

7.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke taakstraf van 10 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 18 augustus 2021 onder parketnummer 02-135440-21 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke taakstraf van 40 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 9 maart 2022 onder parketnummer 02-235225-21 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 en 2:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte gedurende de proeftijd meewerkt aan het hebben en behouden van een zinnige dagbesteding;
*dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering geeft, ook als inhoudt dat hij meewerkt aan hulpverlening of ambulante behandeling, als de reclassering dat noodzakelijk acht;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de jeugdreclassering (Jeugdbescherming Brabant in Etten-Leur) tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato
van 2 uur per dag;
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 18 augustus 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-135440-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een taakstraf voor de duur van 10 uren;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 9 maart 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-235225-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een taakstraf voor de duur van 40 uren;
Voorlopige hechtenis
-heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. de Jong, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. D. van Kralingen en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 maart 2024.