ECLI:NL:RBZWB:2024:1561
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Gedeeltelijke gegrondverklaring van beroep tegen verkeersboete met matiging van de sanctie
Op 29 januari 2024 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. Betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De zaak werd behandeld in Breda, waar betrokkene en de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. E.M. Morsink, aanwezig waren.
De boete was opgelegd wegens het parkeren buiten een parkeervak op een locatie in Breda op 7 februari 2022. Betrokkene voerde aan dat zij in een parkeervak had geparkeerd en dat er geen bord aanwezig was om aan te geven dat het geen parkeerplek betrof. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter vond aanleiding om de boete te matigen, omdat betrokkene aannemelijk had gemaakt dat zij al jarenlang op deze plek parkeerde zonder eerder beboet te zijn.
De kantonrechter verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond en matigde de boete tot nihil. Tevens werd de officier van justitie opgedragen het bedrag van € 109,- dat betrokkene te veel had betaald als zekerheidstelling, terug te betalen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.