ECLI:NL:RBZWB:2024:1517

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 23_9707
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiseres door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering door het UWV. Het UWV had op 14 oktober 2022 besloten de uitkering van eiseres te beëindigen per 15 november 2022, en dit besluit werd in een later bezwaar bevestigd op 14 augustus 2023. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar was niet aanwezig op de zitting op 26 januari 2024.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV heeft geconcludeerd dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat betekent dat zij geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV onderzocht, waarbij de verzekeringsartsen van het UWV de beperkingen van eiseres hebben beoordeeld. Eiseres heeft aangevoerd dat haar beperkingen niet correct zijn vastgesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen op basis van objectieve medische gegevens tot een plausibel oordeel zijn gekomen.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd, omdat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd dat haar beperkingen ernstiger zijn dan vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed. De uitspraak is gedaan door rechter J.E.C. Vriends en openbaar gemaakt op 7 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9707 ZW

uitspraak van 7 maart 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. I.T.A. Duijs,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Rotterdam), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
beëindiging van haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 14 oktober 2022 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiseres beëindigd met ingang van 15 november 2022.
1.2.
Met het bestreden besluit van 14 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de beëindiging van de uitkering gebleven.
1.3.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting en waren daarbij niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of het UWV op goede gronden tot deze beslissing is gekomen. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en
of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid inkomsten te verwerven. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 15 november 2022. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3.1.
Eiseres is werkzaam geweest als administratief medewerkster voor 38 uur per week. Voor dat werk is zij op 1 juli 2021 uitgevallen vanwege medische klachten. Het UWV heeft met ingang van 1 juni 2022 aan eiseres een ZW-uitkering toegekend. Na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling heeft het UWV gesteld dat eiseres in staat is om passende arbeid te verrichten.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1.
De verzekeringsarts b&b is van mening dat eiseres niet gevolgd kan worden in haar standpunt dat zij meer beperkt is dan door de primaire verzekeringsarts is aangegeven.
De functionele mogelijkhedenlijst (FML) die eiseres zelf heeft ingevuld volgt de verzekeringsarts b&b niet, omdat een FML geen opsomming van geuite klachten en ervaren beperkingen is. Bij de beoordeling van de functionele mogelijkheden voor arbeid is volgens hem niet de subjectieve klachtenbeleving doorslaggevend, maar de mate waarin de beperkingen voor het verrichten van arbeid objectief medisch kunnen worden onderbouwd.
De verzekeringsarts b&b vindt dat de primaire verzekeringsarts op basis van de beschikbare verzekeringsgeneeskundige gegevens tot een plausibel en consistent oordeel is gekomen over de belastbaarheid van eiseres. Vanwege de psychische klachten zijn door hem beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. Vanwege de lichamelijke klachten (onderrug/heup met uitstraling naar het been) zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van de fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. In bezwaar zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die de verzekeringsarts b&b leiden tot een andere conclusie dan die van de primaire verzekeringsarts. Eiseres wordt niet gevolgd in haar stelling dat zij maximaal 15 tot 20 minuten achtereen kan zitten. Zij wordt ook niet gevolgd in haar standpunt dat zij na 15 tot 20 minuten lopen, staan of zitten minimaal 5 minuten plat moet liggen en dat daarom een beperking van de duurbelastbaarheid noodzakelijk is. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de FML van 13 september 2022.
4.2.
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij wel meer arbeidsongeschikt is dan het UWV met het bestreden besluit heeft aangenomen.
Zij is van mening dat de voor haar vastgestelde belastbaarheid geen recht doet aan de beperkingen die zij ondervindt ten aanzien van het verrichten van arbeid, gelet op de klachten in haar rug en heupen. Door deze klachten wordt eiseres in het dagelijks leven fors meer beperkt dan het UWV heeft opgetekend in de FML. In verband met deze klachten gaat eiseres ook een revalidatietraject doorlopen van waarschijnlijk meer dan een half jaar en met meerdere dagen in de week therapie. Volgens eiseres zegt dat wat over de aard van haar klachten, die dus niet gering zijn.
4.3.
De rechtbank overweegt dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de lichamelijke klachten (van rug en heupen) en de psychische klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Eiseres stelt dat zij meer beperkt is als gevolg van haar lichamelijke klachten, maar zij onderbouwt dit niet met medische stukken. Verder meldt eiseres in het beroepschrift van 15 september 2023 dat zij een revalidatietraject gaat doorlopen, maar dat ziet op een andere datum dan de beoordelingsdatum van 15 november 2022 waar dit besluit over gaat. De verzekeringsartsen waren overigens bij hun onderzoek van dit revalidatietraject op de hoogte. De rechtbank concludeert dat niet is gebleken dat de beperkingen van eiseres in de FML van 13 september 2022 zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiseres meer beperkt moet worden, slaagt daarom niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), wikkelaar (Sbc-code 267053) en administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (Sbc-code 532040).
5.2.
De beroepsgronden van eiseres geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Haar standpunt dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 15 november 2022.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 15 november 2022.
7.1.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding en ook geen schadevergoeding. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 7 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).