Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 23 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vorderde eiser, eigenaar van perceel 1, erkenning van een erfdienstbaarheid tot overpad over het perceel van gedaagde, eigenaar van perceel 2. Eiser stelde dat hij en zijn buren al meer dan 20 jaar gebruik maakten van het pad dat over het perceel van gedaagde liep, en dat hierdoor een erfdienstbaarheid was ontstaan door verjaring, zoals bedoeld in artikel 5:72 van het Burgerlijk Wetboek. Gedaagde voerde verweer en betwistte de vordering, stellende dat er geen recht van overpad was ontstaan en dat het gebruik van het pad niet ondubbelzinnig was.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij het recht van overpad in bezit had genomen. De door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden, zoals het gebruik van het pad samen met buren en de respectvolle houding van de rechtsvoorganger van gedaagde, waren onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van bezit van een recht van overpad. De rechtbank benadrukte dat het enkele gebruik van het pad niet volstaat om een erfdienstbaarheid te vestigen, en dat eiser niet had aangetoond dat zijn gebruik voor derden duidelijk was als een claim op een recht van overpad.
Uiteindelijk wees de rechtbank de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde werden vastgesteld op € 1.720,00. Dit vonnis werd uitgesproken op 6 maart 2024.