ECLI:NL:RBZWB:2024:1511

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
02/293415-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging en wederrechtelijke vrijheidsberoving met taakstraf en gevangenisstraf

Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 juli 2022 samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer in Oosterhout. De verdachte is veroordeeld voor openlijke geweldpleging en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, het slachtoffer heeft aangevallen en geprobeerd heeft hem in de kofferbak van een auto te duwen. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer en getuigen geloofwaardig en concludeerde dat er sprake was van een vooropgezet plan om het slachtoffer te confronteren. De verdachte ontkende echter betrokkenheid bij het geweld en beweerde dat hij enkel had geprobeerd de situatie te de-escaleren. De rechtbank verwierp deze lezing en achtte de verdachte strafbaar. De strafoplegging bestond uit een taakstraf van 180 uren, een gevangenisstraf van 62 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte onrechtmatig had gehandeld en verplicht was de schade te vergoeden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die door de gebeurtenissen psychische en lichamelijke gevolgen ondervond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/293415-22
vonnis van de meervoudige kamer van 8 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 2004 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. E.R. Butin Bik, advocaat te Klundert.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:op 2 juli 2022 openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] ;
feit 2:op 2 juli 2022 samen met anderen [slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] , de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] en de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor beide feiten. Verdachte is weliswaar met de medeverdachten naar Oosterhout gereden, maar het was de bedoeling [slachtoffer] alleen aan te spreken op zijn gedrag. Hij had gehoord dat [slachtoffer] het zusje van zijn vriend, [getuige 3] , lastig viel. Toen de medeverdachten [slachtoffer] zagen lopen, zijn zij uit de auto gestapt en naar hem toegelopen. Verdachte is in de auto blijven zitten, omdat hij de auto eerst moest parkeren. Hij is daarna pas naar [slachtoffer] toegelopen. Toen hij bij de groep aankwam, was het ergste al gebeurd en lag [slachtoffer] al in de bosjes. Verdachte heeft geprobeerd de situatie te de-escaleren en heeft [slachtoffer] overeind geholpen. Daarbij is er over en weer geduwd en getrokken. Hij heeft hem echter niet geslagen of geschopt. Verdachte wilde daarna zo snel mogelijk weg. Hij was bang dat de familie van [slachtoffer] naar Oosterhout zou komen. Hij heeft [slachtoffer] niet geprobeerd in de kofferbak te stoppen en hem ook niet gedwongen in de auto te stappen. Hij heeft netjes gevraagd of [slachtoffer] met hem in de auto meeging, zodat ze ergens anders rustig konden praten. [slachtoffer] is vervolgens in de auto gestapt. Verdachte heeft niet gemerkt dat hij bang was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Conclusie feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen op 2 juli 2022 eerst openlijk geweld heeft gepleegd tegen aangever [slachtoffer] en daarna aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd. Hierna geeft de rechtbank eerst de relevante feiten en omstandigheden van die dag weer op basis van de gebruikte bewijsmiddelen. Daarbij heeft de rechtbank de verklaring(en) van aangever als uitgangspunt genomen. Er is geen reden om daaraan te twijfelen, zeker omdat die verklaring(en) op belangrijke punten wordt(worden) ondersteund door andere bewijsmiddelen. Na de feiten en omstandigheden motiveert de rechtbank haar oordeel nog
- kort - nader per ten laste gelegd feit.
De feiten en omstandigheden
Kort samengevat heeft aangever verklaard dat hij op 2 juli 2022 werd gebeld door [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) om met haar te chillen in Oosterhout. Nadat zij aankwam met de bus liepen ze samen het hoekje om bij de Holtropstraat en nadat ze nog een hoekje om waren geslagen kwam er van links en rechts een auto aan gereden. Een Nissan Micra stopt als eerste bij hun en daar stapten vier personen uit. Twee of drie seconden later stopte een VW Polo. De broer van [getuige 3] , [medeverdachte 4] , rende naar hem toe en zei: ”Jij hebt mijn zusje gefixt.” Aangever werd toen door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] (
rechtbank: achternaam [medeverdachte 1]) in het bosje op de hoek geduwd. Daarna werd hij meerdere keren flink getrapt en geslagen door iedereen die erbij was. Hij lag achterover in de bosjes en werd met vuisten geslagen en tegen zijn benen getrapt. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] trokken hem uit de bosjes en toen werd er door 4/5 man uitgehaald. Door de vuistslagen werd hij geraakt tegen de linkerzijde van zijn gezicht. Door het trappen werd hij geraakt vanaf zijn onderbenen naar zijn buik. Daarna hebben ze met 4/5 man geprobeerd aangever in de kofferbak van de auto te duwen. Ze zeiden: “Of je gaat in de kofferbak of we slaan je knock out dat je niet meer kunt praten.” Aangever duwde zich met zijn voeten van de auto af en toen werd hij op de achterbank gezet. Vier jongens kwamen in de auto: een bestuurder, een bijrijder en eentje links en eentje rechts van hem. Rechts zat [medeverdachte 1] met de krullen. De jongen links naast hem zei: ”Ik ga jouw oogballen er echt echt uittrekken”. Hij heet [medeverdachte 2] (
rechtbank: achternaam [medeverdachte 2]). De bijrijder zei: “Ik ga dat ding echt in je mond stopen.” De bijrijder zei daarnaast op een boze/agressieve manier dat aangever zijn telefoon af moest geven en dat heeft aangever gedaan.
Korte tijd later wordt de Nissan Micra gestopt door de politie met aangever op de achterbank in het midden. Dan ziet de politie verwondingen in het gezicht van aangever. Volgens hun eigen verklaringen is [verdachte] de bestuurder, de bijrijder is [medeverdachte 3] , rechts achterin zat [medeverdachte 2] en links achterin zat [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 1] heeft bevestigd dat alle vier inzittenden van de Nissan Micra zijn uitgestapt toen ze aangever zagen. [getuige 3] heeft in haar tweede politieverhoor verklaard dat er sprake is geweest van een vooropgezet plan. Haar broer en [medeverdachte 1] wisten dat zij daar had afgesproken met aangever. In haar eerste politieverhoor heeft ze al verklaard dat ze heeft gezien dat vrienden van haar broer, namelijk [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] aangever hebben geslagen toen hij in de bosjes lag. Daarna is zij weggelopen. De rechtbank hecht bewijswaarde aan dit deel van haar verklaringen, maar concludeert ook dat [getuige 3] bewust haar broer [medeverdachte 4] weg laat als het gaat om het openlijk geweld tegen aangever. Daar overweegt de rechtbank het volgende over.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat ze inderdaad met twee auto’s waren toen ze aangever zagen. Die tweede auto was al de hele tijd bij hen; al toen ze vanuit Breda naar Oosterhout gingen. [medeverdachte 4] zelf heeft bevestigd dat hij er ook was en - kort samengevat - aangever heeft aangesproken op de omgang met zijn zusje [getuige 3] . De rechtbank twijfelt echter niet aan de verklaring van aangever dat het niet bij aanspreken is gebleven, maar dat de uit de tweede auto gestapte [medeverdachte 4] ook geweld tegen aangever heeft gebruikt.
Het was [verdachte] die aangever vast had toen geprobeerd werd aangever in de kofferbak van de Nissan Micra te stoppen. Een van de vrienden van [verdachte] probeerde zijn benen te pakken. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat daarbij werd geroepen: “In de kofferbak, in de kofferbak!”. Aangever schreeuwde dat hij niet in de kofferbak wilde, dat hij hartklachten had, dat zijn moeder alleen thuis was en dat hij heel bang was. Doordat aangever zich verzette lukte het niet. Toen zei iemand: “Als je nu niet instapt dan sla ik je helemaal total-loss. Daarop stapte aangever zelf in de auto. Toen ze gingen rijden werd meteen de telefoon van aangever afgepakt. Er liep op dat moment bloed uit een zwelling onder zijn linkeroog. Aangever heeft hardop gezegd dat hij bang was en gesmeekt dat hij uit de auto mocht. Ook [verdachte] heeft verklaard dat aangever zijn telefoon af moest geven die door de bijrijder (
rechtbank: [medeverdachte 3]) is aangepakt. Nadat de politie de Nissan Micra heeft laten stoppen en iedereen uit de auto was, is op de stoel van de bijrijder (
rechtbank: [medeverdachte 3]) de telefoon van aangever aangetroffen.
Tot slot heeft [getuige 1] zaterdagavond 2 juli 2022 gezien dat een groepje jongens één jongen schopten en sloegen. Ze duwden de jongen de bosjes in en schopten de jongen. Ze zag ook dat de jongen een grijs klein model auto in moest en dat niet wilde. Hij verzette zich en schreeuwde. De jongens die geweld gebruikten hadden allen donker/zwart haar. Er was er één die veel haar had, echt een krullenbol. Hij was voornamelijk aan het schoppen geweest. Op basis van de foto’s op de ID-staten van de verdachten in het eindproces-verbaal is voor de rechtbank duidelijk dat dit [medeverdachte 1] moet zijn geweest. [medeverdachte 1] is ook de enige waarvan aangever zegt: met die krullen. Overigens blijkt uit het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] niet in welke (woon)plaats ze haar waarnemingen doet. Maar uit de verklaring van [getuige 2] blijkt dat de door [getuige 1] genoemde Oosterheidehal(len) in Oosterhout ligt.
Feit 1 Openlijk geweld
Gelet op wat hiervoor is opgeschreven, concludeert de rechtbank dat verdachte samen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] openlijk geweld heeft gepleegd tegen aangever [slachtoffer] . Toen ze aangever zagen, is verdachte met de drie andere inzittenden uit de Nissan Micra gestapt en zijn ze naar aangever gerend, net als [medeverdachte 4] die uit de tweede auto kwam. Ze hebben ook alle vijf daadwerkelijk geweld tegen hem gebruikt. Voor de bewezenverklaring is overigens niet vereist dat precies vastgesteld kan worden welk geweld door wie is gebruikt. Er is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en de hele gang van zaken bevestigt de verklaring van [getuige 3] dat er sprake is geweest van een vooropgezet plan om een confrontatie met aangever aan te gaan. Die is echter niet alleen bij woorden gebleven.
Feit 2 Wederrechtelijke vrijheidsberoving
Verdachte, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kunnen ook als medeplegers van de wederrechtelijke vrijheidsberoving worden aangemerkt. Gelet op de poging aangever in de kofferbak van de Nissan Micra te stoppen, was in ieder geval op dat moment voor hen alle vier duidelijk dat het de bedoeling was aangever te beroven van zijn vrijheid om te gaan en te staan waar hij wilde. Vervolgens zijn ze alle vier in de auto gestapt, waar aangever op de achterbank klem werd gezet tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Daardoor hebben zij alle vier minstens voorwaardelijk opzet gehad op de wederrechtelijke vrijheidsberoving die door ingrijpen van de politie is beëindigd. Zij hebben ook alle vier een belangrijke rol gespeeld. [verdachte] was de chauffeur, [medeverdachte 3] heeft in ieder geval de afgedwongen telefoon van aangever aangepakt en onder zich gehad en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben aangever klem gezet op de achterbank.
Feiten 1 en 2
De verklaring van verdachte dat hij - kort samengevat - alleen heeft geprobeerd de situatie te
de-escaleren en niet meegedaan heeft aan het geweld en dat aangever alleen in de auto is gaan zitten om ergens rustig te gaan praten, wordt als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Die lezing wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Het betreffende verweer wordt verworpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 2 juli 2022 te Oosterhout met anderen op of aan de openbare weg, de Balmerstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het tegen de benen en buik van die [slachtoffer] schoppen en (met gebalde vuist) in/tegen het gezicht en hoofd van die [slachtoffer] stompen en tegen de schouders en het lichaam van die
[slachtoffer] duwen;
2
op 2 juli 2022 te Oosterhout tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door die [slachtoffer] op de achterbank van een auto te duwen en aan weerszijden van die [slachtoffer] te gaan zitten en die [slachtoffer] (hierdoor) te beletten die auto te verlaten, terwijl verdachte en/of zijn mededaders tegen die [slachtoffer] zeiden "deze jongen praat heel veel, we gaan jouw oogballen eruit halen
en we gaan iets in je mond zetten”.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarde dat hij op geen enkele wijze contact zal hebben met [slachtoffer] en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte juist degene is geweest die geprobeerd heeft de situatie te de-escaleren en te volstaan met een taakstraf of geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 2 juli 2022 samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen en het ontvoeren van [slachtoffer] . [slachtoffer] is door het zusje van één van de medeverdachten naar een plek gelokt en vervolgens door verdachte en vier medeverdachten in de bosjes geduwd en meerdere keren flink getrapt en geslagen. Daarna is hij door verdachte en drie medeverdachten meegetrokken naar de Nissan Micra waarmee verdachte en zijn drie medeverdachten gekomen waren en hebben ze geprobeerd [slachtoffer] in de kofferbak te stoppen. Toen dat niet lukte, moest hij achterin plaatsnemen. Verdachte en drie medeverdachten zijn vervolgens met hem gaan rijden. Gedurende de autorit werd hij bedreigd. Ook moest hij zijn telefoon afgeven, zodat hij geen hulp kon inschakelen. Aan deze situatie is slechts door ingrijpen van de politie een einde gekomen.
Het behoeft geen betoog dat dit ernstige strafbare feiten zijn. Verdachte en zijn medeverdachten vonden het blijkbaar niet goed dat [slachtoffer] omging met een jonger zusje van één van hen. Dat rechtvaardigt echter op geen enkele wijze het gebruik van geweld en vrijheidsberoving. Verdachte en de medeverdachten hebben met hun handelen geen enkel respect getoond voor [slachtoffer] en een ernstige inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke en psychische integriteit. De hele situatie is voor [slachtoffer] zeer intimiderend en beangstigend geweest. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt hoeveel impact dit alles op hem heeft gehad en hoe hij nog iedere dag wordt herinnerd aan hetgeen hij op 2 juli 2022 heeft meegemaakt. [slachtoffer] heeft nachtmerries en is buiten heel erg alert.
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Op zitting is hij zijn rol blijven minimaliseren en heeft hij volgehouden dat hij de situatie wilde de-escaleren. Weliswaar zijn meer personen bij dit incident betrokken geweest, maar de rol van verdachte was beduidend groter dan die van de medeverdachten. Hij was de enige meerderjarige in de Nissan Micra en de chauffeur. Hij wist van tevoren wat er zou gaan gebeuren. Hij had een plan gemaakt en is bewust naar de afgesproken plek gereden. Zonder hem waren de drie minderjarige inzittenden niet in Oosterhout gekomen en was dit niet gebeurd.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
ReclasseringsadviesDe reclassering heeft op 9 februari 2024 een advies over verdachte opgesteld. Uit dit rapport blijkt dat verdachte op verschillende leefgebieden stabiliteit kent, ondanks het feit dat hij niet over een baan en inkomen beschikt. Hij woont bij zijn ouders en streeft maatschappelijk geaccepteerde doelen na. Hij wil volgend jaar starten met een HBO-opleiding en heeft gesolliciteerd bij een autobedrijf. Er is geen sprake van middelen- en/of agressieproblematiek. Verdachte is gediagnosticeerd met ADHD, waardoor hij in mindere mate zijn emoties kan reguleren. Dit kan leiden tot impulsiviteit. De reclassering sluit niet uit dat er bij verdachte sprake is van een beperkte gewetensontwikkeling, hetgeen mogelijk een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de delicten. Zij beschouwt het psychosociaal functioneren en de houding van verdachte daarom als risicoverhogende factoren. De handelingsvaardigheden van verdachte zijn echter voldoende ontwikkeld, waardoor zij geen indicaties ziet voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Omdat de reclassering geen meerwaarde ziet in interventies of toezicht en het afgelopen jaar geen nieuwe politiemeldingen meer zijn geweest, wordt geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen strafDe rechtbank houdt bij de strafbepaling rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Het uitgangspunt bij openlijke geweldpleging met enig lichamelijk letsel is een taakstraf van 150 uur. Voor wederrechtelijke vrijheidsberoving zijn geen oriëntatiepunten opgesteld. Net als de officier van justitie zal de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening houden met het tijdsverloop van 20 maanden tussen zijn aanhouding en het wijzen van het vonnis. Tot slot wil de rechtbank de huidige stabiliteit van verdachte niet doorbreken door hem een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank een straf opleggen die afwijkt van de eis van de officier van justitie. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis indien verdachte deze niet of niet naar behoren verricht, passend en geboden is. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstrafstraf opleggen van 62 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke straf ook de bijzondere voorwaarde verbinden, zoals door de officier van justitie gevorderd, te weten een contactverbod met [slachtoffer] . Het is de rechtbank op zitting gebleken dat er nog altijd spanningen zijn.

7.De benadeelde partij

Feit 1 en 2
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 18.530,47, waarvan
€ 16.030,47 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De materiële schade bestaat uit:
  • Studievertraging VMBO niveau (laatste jaar) € 15.201,-
  • Kosten medicijnen (Temazepam) € 15,26
  • Vervangingskosten Telefoon iPhone Red € 575,21
  • Verlies AirPods € 239,-
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De materiële schadeDe rechtbank zal beginnen met de grootste schadepost, te weten de studievertraging. De rechtbank is van oordeel dat niet zonder meer kan worden gesproken van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de gevorderde schade. Het is immers onbekend wat de impact is geweest van de strafbare feiten op de schoolgang, nu niet bekend is hoe de schoolprestaties van de benadeelde partij waren voorafgaand aan de strafbare feiten en of hij wél was geslaagd als de strafbare feiten niet hadden plaatsgevonden. Ook is onvoldoende duidelijk geworden of het zijn toetreding tot de arbeidsmarkt heeft vertraagd. De benadeelde partij heeft bij de politie op 8 augustus 2022 nog verklaard dat hij na de zomervakantie BBL Logistiek zou gaan doen. Die opleiding kon hij ook zonder VMBO-diploma starten. Op zitting heeft de raadsvrouw gezegd dat hij ook de BBL-opleiding heeft afgebroken door de gevolgen van het bewezenverklaarde, maar dat is niet met stukken onderbouwd. Nu de verdediging deze post ook gemotiveerd heeft betwist, is de rechtbank van oordeel dat meer inlichtingen nodig zijn om te kunnen beoordelen of, en in hoeverre, dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Het verkrijgen van meer inlichtingen levert naar het oordeel van de rechtbank echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal het deel van de vordering dat ziet op de studievertraging niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De door de benadeelde partij gevorderde vergoeding voor de medicijnen acht de rechtbank, mede gezien het aandeel van verdachte, toewijsbaar tot een bedrag van € 3,05. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
Vast staat dat de telefoon van de benadeelde partij tijdens het bewezenverklaarde handelen van verdachte beschadigd is geraakt, maar dat de telefoon in zijn geheel moet worden vervangen is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank acht, mede gezien het aandeel van verdachte, de gevorderde vergoeding voor de telefoon echter toewijsbaar tot een bedrag van € 69,75,-. Dit betreft het bedrag dat betaald dient te worden voor het vervangen van de behuizing van de achterzijde van de telefoon. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank is van oordeel dat niet zonder meer kan worden gesproken van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de gevorderde schade voor de AirPods. Het is immers onbekend waar en wanneer de benadeelde partij de AirPods is kwijtgeraakt. De rechtbank is voorts van oordeel dat, temeer nu de verdediging deze post gemotiveerd heeft betwist, meer inlichtingen nodig zouden zijn om gewogen te kunnen beoordelen of dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Het verkrijgen van meer inlichtingen hieromtrent levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal het deel van de vordering dat ziet op de AirPods niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan haar vordering voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat hij als gevolg van de feiten nadelige (psychische en lichamelijke) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Hij had diverse zwellingen en schaafwonden. Hij voelt zich onveilig en angstig, kan zich moeilijk concentreren en kampt met slaapproblemen. Hij is hiervoor ook onder behandeling geweest bij een psycholoog.
De rechtbank is van oordeel dat het lichamelijk letsel dat de benadeelde partij door het handelen van verdachte heeft opgelopen, zonder meer een grondslag vormt voor de toewijzing van zijn vordering tot immateriële schadevergoeding. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de aard en ernst van de normschendingen meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank, mede gezien het aandeel van verdachte, vergoeding van een bedrag van € 550,- billijk.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 622,80,
waarvan € 72,80 aan materiële schade en € 550,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 juli 2022 tot de dag van volledige betaling. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
De rechtbank zal de toegekende schadevergoeding en de schadevergoedingsmaatregel niet hoofdelijk toewijzen, nu niet alle verdachten voor dezelfde feiten worden veroordeeld.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63, 141 en 282 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem
gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
feit 2:medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
en beroofd houden;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 62 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte:
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2004 te [geboorteplaats] ), zolang het openbaar ministerie dit nodig vindt. De politie ziet toe op de handhaving van dit contactverbod.
Voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 622,80, waarvan € 72,80 aan materiële schade en € 550,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 622,80, waarvan € 72,80 aan materiële schade en € 550,- aan immateriële schade, te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 13 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. W. Toekoen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 maart 2024.
Mr. De Brouwer en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.