ECLI:NL:RBZWB:2024:1507

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
02/293429-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging met vrijspraak voor wederrechtelijke vrijheidsberoving

Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2005, die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 februari 2024. De verdachte werd ervan beschuldigd op 2 juli 2022 samen met anderen openlijk geweld te hebben gepleegd tegen een slachtoffer in Oosterhout. De officier van justitie achtte beide feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de openlijke geweldpleging, maar sprak de verdachte vrij van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, omdat er onvoldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking bij dat feit. De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uren en een jeugddetentie van 32 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd een contactverbod met het slachtoffer opgelegd. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 303,05 aan schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/293429-22
vonnis van de meervoudige kamer van 8 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 2005 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. P.A. Groenhuis, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:op 2 juli 2022 openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] ;
feit 2:op 2 juli 2022 samen met anderen [slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] , de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor beide feiten. Verdachte is weliswaar samen met zijn neef naar Oosterhout gereden, maar het was de bedoeling zijn zusje, [zus verdachte] , op te halen die hem kort daarvoor had gebeld. Toen hij de medeverdachten, zijn zusje en [slachtoffer] zag, is hij uit de auto gestapt. Er was toen niets aan de hand. Het was juist [slachtoffer] die op hem afrende en hem vastpakte. Verdachte heeft [slachtoffer] bij zijn kraag vastgepakt en geroepen dat hij zijn zusje had ‘gefixt’. Hij heeft hem echter niet geslagen of geschopt. Verdachte is daarna weggelopen en in de auto gestapt bij zijn neef, die ondertussen zijn zusje had weggebracht. Hij heeft niet meegekregen wat er daarna is gebeurd. Hij heeft niet gezien dat de medeverdachten [slachtoffer] hebben geslagen en geschopt en vervolgens hebben geprobeerd [slachtoffer] in de kofferbak te stoppen. Ook heeft hij niet gezien dat zij hem later in de auto hebben gezet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen op 2 juli 2022 openlijk geweld heeft gepleegd tegen aangever
[slachtoffer] . Hierna geeft de rechtbank eerst de relevante feiten en omstandigheden van die dag weer op basis van de gebruikte bewijsmiddelen. Daarbij heeft de rechtbank de verklaring(en) van aangever als uitgangspunt genomen. Er is geen reden om daaraan te twijfelen, zeker omdat die verklaring(en) op belangrijke punten wordt(worden) ondersteund door andere bewijsmiddelen. Na de feiten en omstandigheden motiveert de rechtbank zijn oordeel nog - kort - nader.
De feiten en omstandigheden
Kort samengevat heeft aangever verklaard dat hij op 2 juli 2022 werd gebeld door [zus verdachte] (hierna: [zus verdachte] ) om met haar te chillen in Oosterhout. Nadat zij aankwam met de bus liepen ze samen het hoekje om bij de Holtropstraat en nadat ze nog een hoekje om waren geslagen kwam er van links en rechts een auto aan gereden. Een Nissan Micra stopt als eerste bij hun en daar stapten vier personen uit. Twee of drie seconden later stopte een VW Polo. De broer van [zus verdachte] , [verdachte] , rende naar hem toe en zei: ”Jij hebt mijn zusje gefixt.” Aangever werd toen door [verdachte] en [medeverdachte 3] (
rechtbank: achternaam [medeverdachte 3]) in het bosje op de hoek geduwd. Daarna werd hij meerdere keren flink getrapt en geslagen door iedereen die erbij was. Hij lag achterover in de bosjes en werd met vuisten geslagen en tegen zijn benen getrapt. [verdachte] en [medeverdachte 3] trokken hem uit de bosjes en toen werd er door 4/5 man uitgehaald. Door de vuistslagen werd hij geraakt tegen de linkerzijde van zijn gezicht. Door het trappen werd hij geraakt vanaf zijn onderbenen naar zijn buik. Daarna hebben ze met 4/5 man geprobeerd aangever in de kofferbak van de auto te duwen. Ze zeiden: “Of je gaat in de kofferbak of we slaan je knock out dat je niet meer kunt praten.” Aangever duwde zich met zijn voeten van de auto af en toen werd hij op de achterbank gezet. Vier jongens kwamen in de auto: een bestuurder, een bijrijder en eentje links en eentje rechts van hem. Rechts zat [medeverdachte 3] met de krullen. De jongen links naast hem zei: ”Ik ga jouw oogballen er echt echt uittrekken”. Hij heet [medeverdachte 4] (
rechtbank: achternaam [medeverdachte 4]). De bijrijder zei: “Ik ga dat ding echt in je mond stopen.” De bijrijder zei daarnaast op een boze/agressieve manier dat aangever zijn telefoon af moest geven en dat heeft aangever gedaan.
Korte tijd later wordt de Nissan Micra gestopt door de politie met aangever op de achterbank in het midden. Dan ziet de politie verwondingen in het gezicht van aangever. Volgens hun eigen verklaringen is [medeverdachte 1] de bestuurder, de bijrijder is [medeverdachte 2] , rechts achterin zat [medeverdachte 4] en links achterin zat [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 3] heeft bevestigd dat alle vier inzittenden van de Nissan Micra zijn uitgestapt toen ze aangever zagen. [zus verdachte] heeft in haar tweede politieverhoor verklaard dat er sprake is geweest van een vooropgezet plan. Haar broer en [medeverdachte 1] wisten dat zij daar had afgesproken met aangever. In haar eerste politieverhoor heeft ze al verklaard dat ze heeft gezien dat vrienden van haar broer, namelijk [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangever hebben geslagen toen hij in de bosjes lag. Daarna is zij weggelopen. De rechtbank hecht bewijswaarde aan dit deel van haar verklaringen, maar concludeert ook dat [zus verdachte] bewust haar broer [verdachte] weg laat als het gaat om het openlijk geweld tegen aangever. Daar overweegt de rechtbank het volgende over.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat ze inderdaad met twee auto’s waren toen ze aangever zagen. Die tweede auto was al de hele tijd bij hen; al toen ze vanuit Breda naar Oosterhout gingen. [verdachte] zelf heeft bevestigd dat hij er ook was en - kort samengevat - aangever heeft aangesproken op de omgang met zijn zusje [zus verdachte] . De rechtbank twijfelt echter niet aan de verklaring van aangever dat het niet bij aanspreken is gebleven, maar dat de uit de tweede auto gestapte [verdachte] ook geweld tegen aangever heeft gebruikt. De verklaring van verdachte dat er pas geweld tegen aangever is gebruikt nadat hij aangever had vastgepakt en aangesproken en dat hij van dat geweld niets heeft meegekregen, wordt als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Feit 1 Openlijk geweld
Gelet op wat hiervoor is opgeschreven, concludeert de rechtbank dat verdachte samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] openlijk geweld heeft gepleegd tegen aangever [slachtoffer] . Toen ze aangever zagen, is verdachte met de drie andere inzittenden uit de Nissan Micra gestapt en zijn ze naar aangever gerend, net als [verdachte] die uit de tweede auto kwam. Ze hebben ook alle vijf daadwerkelijk geweld tegen hem gebruikt. Voor de bewezenverklaring is overigens niet vereist dat precies vastgesteld kan worden welk geweld door wie is gebruikt. Er is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en de hele gang van zaken bevestigt de verklaring van [zus verdachte] dat er sprake is geweest van een vooropgezet plan om een confrontatie met aangever aan te gaan. Die is echter niet alleen bij woorden gebleven. Ook niet wat betreft verdachte.
Feit 2
De rechtbank zal verdachte vrijspreken voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving van feit 2, omdat daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. De rechtbank sluit op basis van het dossier niet uit dat verdachte er ook bij was toen geprobeerd werd aangever in de kofferbak van de Nissan Micra te stoppen, maar hij is in ieder geval niet mee in de auto gestapt. Ook voor het overige is niet gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met de inzittenden van de Nissan Micra waar het om de wederrechtelijke vrijheidsberoving gaat.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 2 juli 2022 te Oosterhout met anderen op of aan de openbare weg, de Balmerstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het tegen de benen en buik van die [slachtoffer] schoppen en (met gebalde vuist) in/tegen het gezicht en hoofd van die [slachtoffer] stompen en tegen de schouders en het lichaam van die
[slachtoffer] duwen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie. Daarnaast vordert zij een jeugddetentie van 62 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarde dat hij op geen enkele wijze contact zal hebben met [slachtoffer] en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de verdediging geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 2 juli 2022 samen met vier medeverdachten schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer] . [slachtoffer] is door het zusje van verdachte naar een plek gelokt en vervolgens door verdachte en vier medeverdachten in de bosjes geduwd en meerdere keren flink getrapt en geslagen.
Het behoeft geen betoog dat dit een ernstig strafbaar feit is. Verdachte en zijn medeverdachten vonden het blijkbaar niet goed dat [slachtoffer] omging met het jongere zusje van verdachte. Dat rechtvaardigt echter op geen enkele wijze het gebruik van geweld tegen [slachtoffer] . Verdachte en de medeverdachten hebben met hun handelen geen enkel respect getoond voor [slachtoffer] en een ernstige inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke en psychische integriteit. De hele situatie is voor [slachtoffer] zeer intimiderend en beangstigend geweest. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt hoeveel impact dit alles op hem heeft gehad en hoe hij nog iedere dag wordt herinnerd aan hetgeen hij op 2 juli 2022 heeft meegemaakt. [slachtoffer] heeft nachtmerries en is buiten heel erg alert.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Gelet op de bewezenverklaring concludeert de rechtbank dat verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor het strafbaar feit. Ook op zitting heeft hij volgehouden dat hij [slachtoffer] alleen heeft aangesproken en vastgepakt en niets heeft meegekregen van het geweld dat zijn medeverdachten hebben gepleegd. Verdachte was echter samen met medeverdachte [medeverdachte 1] de bedenker van de confrontatie, waarbij meteen geweld is gebruikt. Verdachte had blijkbaar besloten het heft in eigen handen te nemen en niet zijn vader in te schakelen om met de ouders van [slachtoffer] te praten, zoals het in de Turkse cultuur hoort.
Verdachte was ten tijde van het feit minderjarig. Uit zijn strafblad blijkt dat hij voor rijden zonder rijbewijs eerder een strafbeschikking heeft gekregen en op 25 januari 2023 door de kantonrechter is veroordeeld tot een korte, deels voorwaardelijke werkstraf.
Raad voor de KinderbeschermingDe Raad voor de Kinderbescherming heeft op 19 februari 2024 een advies over verdachte opgesteld. Uit dit rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van stabiliteit op alle leefgebieden. Hij beschikt over werk, heeft zich ingeschreven voor een opleiding en blijft uit de problemen. Hij is niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Omdat het feit enige tijd geleden heeft plaatsgevonden en er geen sprake is van agressieproblematiek, wordt geadviseerd aan verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. Op zitting is de Raad voor de Kinderbescherming bij zijn advies gebleven.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn is in het geval van verdachte aangevangen op 3 juli 2022, de dag van zijn inverzekeringstelling
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van deze omstandigheden is in deze zaak geen sprake.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is in verzekering gesteld op 3 juli 2022. Het vonnis had gelet daarop gereed moeten zijn op 3 november 2023. Daarmee is de redelijke termijn met 4 maanden, overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De op te leggen strafAnders dan de officier van justitie is de rechtbank niet tot een bewezenverklaring gekomen van de ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving. Daarom zal zij een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank houdt bij de strafbepaling ook rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor minderjarige verdachten. Het uitgangspunt bij openlijke geweldpleging met enig lichamelijk letsel is een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uur.
Gezien de belangrijke rol van verdachte en alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uren in deze zaak passend en geboden is. Die werkstraf wordt vervangen door 40 dagen jeugddetentie indien verdachte deze niet of niet naar behoren verricht. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen van 32 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke straf ook de bijzondere voorwaarde verbinden, zoals door de officier van justitie gevorderd, te weten een contactverbod met [slachtoffer] . Het is de rechtbank op zitting gebleken dat er nog altijd spanningen zijn.

7.De benadeelde partij

Feit 1
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 18.530,47, waarvan
€ 16.030,47 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde vergoeding voor materiële schade bestaat uit:
  • Studievertraging VMBO niveau (laatste jaar) € 15.201,-
  • Kosten medicijnen (Temazepam) € 15,26
  • Vervangingskosten telefoon iPhone Red € 575,21
  • Verlies AirPods € 239,-
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 1 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De materiële schadeDe rechtbank zal beginnen met de grootste schadepost, te weten de studievertraging. De rechtbank is van oordeel dat niet zonder meer kan worden gesproken van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de gevorderde schade. Het is immers onbekend wat de impact is geweest van de strafbare feiten op de schoolgang, nu niet bekend is hoe de schoolprestaties van de benadeelde partij waren voorafgaand aan de strafbare feiten en of hij wél was geslaagd als de strafbare feiten niet hadden plaatsgevonden. Ook is onvoldoende duidelijk geworden of het zijn toetreding tot de arbeidsmarkt heeft vertraagd. De benadeelde partij heeft bij de politie op 8 augustus 2022 nog verklaard dat hij na de zomervakantie BBL Logistiek zou gaan doen. Die opleiding kon hij ook zonder VMBO-diploma starten. Op zitting heeft de raadsvrouw gezegd dat hij ook de BBL-opleiding heeft afgebroken door de gevolgen van het bewezenverklaarde, maar dat is niet met stukken onderbouwd. Nu de verdediging deze post ook gemotiveerd heeft betwist, is de rechtbank van oordeel dat meer inlichtingen nodig zijn om te kunnen beoordelen of, en in hoeverre, dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Het verkrijgen van meer inlichtingen levert naar het oordeel van de rechtbank echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal het deel van de vordering dat ziet op de studievertraging niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De door de benadeelde partij gevorderde vergoeding voor de medicijnen acht de rechtbank, mede gezien het aandeel van verdachte, toewijsbaar tot een bedrag van € 3,05. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
De gevorderde kosten voor de kapotte telefoon komen niet voor vergoeding in aanmerking. Niet kan worden vastgesteld wanneer de telefoon op 2 juli 2022 beschadigd is geraakt. Dit kan gebeurd zijn bij de openlijke geweldpleging, maar ook tijdens de daarop volgende wederrechtelijke vrijheidsberoving, waarvoor verdachte zal worden vrijgesproken. Deze twijfel moet in het voordeel van verdachte worden uitgelegd, zodat de rechtbank dit deel van de vordering zal afwijzen.
De rechtbank is van oordeel dat niet zonder meer kan worden gesproken van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de gevorderde schade voor de AirPods. Het is immers onbekend waar en wanneer de benadeelde partij de AirPods is kwijtgeraakt. Nu ook de verdediging deze post gemotiveerd heeft betwist, is de rechtbank voorts van oordeel dat meer inlichtingen nodig zouden zijn om te kunnen beoordelen of dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Het verkrijgen van meer inlichtingen levert naar het oordeel van de rechtbank echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal het deel van de vordering dat ziet op de AirPods niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat hij als gevolg van de feiten nadelige (psychische en lichamelijke) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Hij had diverse zwellingen en schaafwonden. Hij voelt zich onveilig en angstig, kan zich moeilijk concentreren en kampt met slaapproblemen. Hij is hiervoor ook onder behandeling geweest bij een psycholoog.
De rechtbank is van oordeel dat het lichamelijk letsel dat de benadeelde partij door het handelen van verdachte heeft opgelopen, zonder meer een grondslag vormt voor de toewijzing van zijn vordering tot immateriële schadevergoeding. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de aard en ernst van de normschendingen meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de vrijspraak voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank, mede gezien het aandeel van verdachte, vergoeding van een bedrag van € 300,- billijk.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 303,05,
waarvan € 3,05 aan materiële schade en € 300,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 juli 2022 tot de dag van volledige betaling. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal de rechtbank de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepalen op nul dagen.
Hoofdelijkheid
De rechtbank zal de toegekende schadevergoeding en de schadevergoedingsmaatregel niet hoofdelijk toewijzen, nu niet alle verdachten voor dezelfde feiten worden veroordeeld.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 ten laste gelegde feit.
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem
gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
40 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 32 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte:
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2004 te [geboorteplaats] ), zolang het openbaar ministerie dit nodig vindt. De politie ziet toe op de handhaving van dit contactverbod.
Voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 303,05,
waarvan € 3,05 aan materiële schade en € 300,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de kosten van de kapotte telefoon af;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 303,05, waarvan € 3,05 aan materiële schade en € 300,- aan immateriële schade, te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. W. Toekoen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 maart 2024.
Mr. De Brouwer en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.