4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/165016-22
Conclusie feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen op 2 juli 2022 eerst openlijk geweld heeft gepleegd tegen aangever [slachtoffer] en daarna aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd. Hierna geeft de rechtbank eerst de relevante feiten en omstandigheden van die dag weer op basis van de gebruikte bewijsmiddelen. Daarbij heeft de rechtbank de verklaring(en) van aangever als uitgangspunt genomen. Er is geen reden om daaraan te twijfelen, zeker omdat die verklaring(en) op belangrijke punten wordt(worden) ondersteund door andere bewijsmiddelen. Na de feiten en omstandigheden motiveert de rechtbank haar oordeel nog
- kort - nader per ten laste gelegd feit.
De feiten en omstandigheden
Kort samengevat heeft aangever verklaard dat hij op 2 juli 2022 werd gebeld door [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) om met haar te chillen in Oosterhout. Nadat zij aankwam met de bus liepen ze samen het hoekje om bij de Holtropstraat en nadat ze nog een hoekje om waren geslagen kwam er van links en rechts een auto aan gereden. Een Nissan Micra stopt als eerste bij hun en daar stapten vier personen uit. Twee of drie seconden later stopte een VW Polo. De broer van [getuige 3] , [medeverdachte 3] , rende naar hem toe en zei: ”Jij hebt mijn zusje gefixt.” Aangever werd toen door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] (
rechtbank: achternaam [medeverdachte 1]) in het bosje op de hoek geduwd. Daarna werd hij meerdere keren flink getrapt en geslagen door iedereen die erbij was. Hij lag achterover in de bosjes en werd met vuisten geslagen en tegen zijn benen getrapt. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] trokken hem uit de bosjes en toen werd er door 4/5 man uitgehaald. Door de vuistslagen werd hij geraakt tegen de linkerzijde van zijn gezicht. Door het trappen werd hij geraakt vanaf zijn onderbenen naar zijn buik. Daarna hebben ze met 4/5 man geprobeerd aangever in de kofferbak van de auto te duwen. Ze zeiden: “Of je gaat in de kofferbak of we slaan je knock out dat je niet meer kunt praten.” Aangever duwde zich met zijn voeten van de auto af en toen werd hij op de achterbank gezet. Vier jongens kwamen in de auto: een bestuurder, een bijrijder en eentje links en eentje rechts van hem. Rechts zat [medeverdachte 1] met de krullen. De jongen links naast hem zei: ”Ik ga jouw oogballen er echt echt uittrekken”. Hij heet [medeverdachte 2] (
rechtbank: achternaam [medeverdachte 2]). De bijrijder zei: “Ik ga dat ding echt in je mond stopen.” De bijrijder zei daarnaast op een boze/agressieve manier dat aangever zijn telefoon af moest geven en dat heeft aangever gedaan.
Korte tijd later wordt de Nissan Micra gestopt door de politie met aangever op de achterbank in het midden. Dan ziet de politie verwondingen in het gezicht van aangever. Volgens hun eigen verklaringen is [medeverdachte 4] de bestuurder, de bijrijder is [verdachte] , rechts achterin zat [medeverdachte 2] en links achterin zat [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 1] heeft bevestigd dat alle vier inzittenden van de Nissan Micra zijn uitgestapt toen ze aangever zagen. [getuige 3] heeft in haar tweede politieverhoor verklaard dat er sprake is geweest van een vooropgezet plan. Haar broer en [medeverdachte 4] wisten dat zij daar had afgesproken met aangever. In haar eerste politieverhoor heeft ze al verklaard dat ze heeft gezien dat vrienden van haar broer, namelijk [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [verdachte] aangever hebben geslagen toen hij in de bosjes lag. Daarna is zij weggelopen. De rechtbank hecht bewijswaarde aan dit deel van haar verklaringen, maar concludeert ook dat [getuige 3] bewust haar broer [medeverdachte 3] weg laat als het gaat om het openlijk geweld tegen aangever. Daar overweegt de rechtbank het volgende over.
[verdachte] heeft verklaard dat ze inderdaad met twee auto’s waren toen ze aangever zagen. Die tweede auto was al de hele tijd bij hen; al toen ze vanuit Breda naar Oosterhout gingen. [medeverdachte 3] zelf heeft bevestigd dat hij er ook was en - kort samengevat - aangever heeft aangesproken op de omgang met zijn zusje [getuige 3] . De rechtbank twijfelt echter niet aan de verklaring van aangever dat het niet bij aanspreken is gebleven, maar dat de uit de tweede auto gestapte [medeverdachte 3] ook geweld tegen aangever heeft gebruikt.
Het was [medeverdachte 4] die aangever vast had toen geprobeerd werd aangever in de kofferbak van de Nissan Micra te stoppen. Een van de vrienden van [medeverdachte 4] probeerde zijn benen te pakken. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat daarbij werd geroepen: “In de kofferbak, in de kofferbak!”. Aangever schreeuwde dat hij niet in de kofferbak wilde, dat hij hartklachten had, dat zijn moeder alleen thuis was en dat hij heel bang was. Doordat aangever zich verzette lukte het niet. Toen zei iemand: “Als je nu niet instapt dan sla ik je helemaal total-loss. Daarop stapte aangever zelf in de auto. Toen ze gingen rijden werd meteen de telefoon van aangever afgepakt. Er liep op dat moment bloed uit een zwelling onder zijn linkeroog. Aangever heeft hardop gezegd dat hij bang was en gesmeekt dat hij uit de auto mocht. Ook [medeverdachte 4] heeft verklaard dat aangever zijn telefoon af moest geven die door de bijrijder (
rechtbank: [verdachte]) is aangepakt. Nadat de politie de Nissan Micra heeft laten stoppen en iedereen uit de auto was, is op de stoel van de bijrijder (
rechtbank: [verdachte]) de telefoon van aangever aangetroffen.
Tot slot heeft getuige [getuige 1] zaterdagavond 2 juli 2022 gezien dat een groepje jongens één jongen schopten en sloegen. Ze duwden de jongen de bosjes in en schopten de jongen. Ze zag ook dat de jongen een grijs klein model auto in moest en dat niet wilde. Hij verzette zich en schreeuwde. De jongens die geweld gebruikten hadden allen donker/zwart haar. Er was er één die veel haar had, echt een krullenbol. Hij was voornamelijk aan het schoppen geweest. Op basis van de foto’s op de ID-staten van de verdachten in het eindproces-verbaal is voor de rechtbank duidelijk dat dit [medeverdachte 1] moet zijn geweest. [medeverdachte 1] is ook de enige waarvan aangever zegt: met die krullen. Overigens blijkt uit het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] niet in welke (woon)plaats ze haar waarnemingen doet. Maar uit de verklaring van [getuige 2] blijkt dat de door [getuige 1] genoemde Oosterheidehal(len) in Oosterhout ligt.
Feit 1 Openlijk geweld
Gelet op wat hiervoor is opgeschreven, concludeert de rechtbank dat verdachte samen met [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] openlijk geweld heeft gepleegd tegen aangever [slachtoffer] . Toen ze aangever zagen, is verdachte met de drie andere inzittenden uit de Nissan Micra gestapt en zijn ze naar aangever gerend, net als [medeverdachte 3] die uit de tweede auto kwam. Ze hebben ook alle vijf daadwerkelijk geweld tegen hem gebruikt. Voor de bewezenverklaring is overigens niet vereist dat precies vastgesteld kan worden welk geweld door wie is gebruikt. Er is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en de hele gang van zaken bevestigt de verklaring van [getuige 3] dat er sprake is geweest van een vooropgezet plan om een confrontatie met aangever aan te gaan. Die is echter niet alleen bij woorden gebleven.
De verklaring van [verdachte] dat hij de hele tijd in de auto is blijven zitten, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Uit bij de feiten en omstandigheden aangehaalde verklaringen volgt dat hij wel degelijk is uitgestapt en heeft deelgenomen aan het geweld.
Feit 2 Wederrechtelijke vrijheidsberoving
Verdachte, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kunnen ook als medeplegers van de wederrechtelijke vrijheidsberoving worden aangemerkt. Gelet op de poging aangever in de kofferbak van de Nissan Micra te stoppen, was in ieder geval op dat moment voor hen alle vier duidelijk dat het de bedoeling was aangever te beroven van zijn vrijheid om te gaan en te staan waar hij wilde. Vervolgens zijn ze alle vier in de auto gestapt, waar aangever op de achterbank klem werd gezet tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Daardoor hebben zij alle vier minstens voorwaardelijk opzet gehad op de wederrechtelijke vrijheidsberoving die door ingrijpen van de politie is beëindigd. Zij hebben ook alle vier een belangrijke rol gespeeld. [medeverdachte 4] was de chauffeur, [verdachte] heeft in ieder geval de afgedwongen telefoon van aangever aangepakt en onder zich gehad en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben aangever klem gezet op de achterbank.
02/002773-23
Feit 1 en 2
Gelet op de bekennende verklaring van [verdachte] en de overige bewijsmiddelen kunnen beide feiten wettig en overtuigend bewezen worden. Anders dan de verdediging is de rechtbank bij feit 2 van oordeel dat de inhoud van het boterhamzakje uit het nektasje van verdachte wel voor het bewijs mag worden gebruikt. Op zitting heeft niet ter discussie gestaan dat de betrokken verbalisant het nektasje van verdachte mocht onderzoeken voor het vaststellen van zijn identiteit. Dat bepaalt artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering. Op het moment dat verdachte zijn nektasje opende, zag de verbalisant een boterhamzakje gevuld met gripzakjes en bovendien zag verbalisant dat verdachte er een hand overheen hield. Alleen al het zien van de gripzakjes leverde op dat moment een verdenking op van overtreding van de Opiumwet. Het boterhamzakje met inhoud mocht vervolgens in beslag genomen worden op grond van artikel 9 Opiumwet. Dat verbalisant niet expliciet die verdenking en het betreffende artikel heeft genoemd, is irrelevant voor de beoordeling door de rechtbank. Die beoordeelt zelfstandig of de feiten en omstandigheden in een zaak de inzet van een bepaalde opsporingsbevoegdheid mogelijk maakt. Zoals gezegd, is dat hier het geval. Het betreffende verweer wordt verworpen.
02/173194-23
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [aangever 3] dat hij op 1 april 2023 omstreeks 00.15 uur door ene “ [naam 1] ” werd gebeld, die zei dat hij onderweg was naar aangever, waarop aangever zei dat hij dat niet wilde. Dat (herhaaldelijk) bellen wordt ondersteund door belgegevens uit de in beslag genomen witte Samsung telefoon van verdachte. Verdachte zelf heeft op zitting verklaard dat zijn bijnaam “ [naam 1] ” is en dat hij aangever kent.
In het eindproces-verbaal zit op pagina 37 zelfs een foto van berichten op een zwarte telefoon waaruit voor de rechtbank volgt dat verdachte om 00:15 uur inderdaad voor de deur van aangever stond. De berichten op de foto van 00:15 luiden: “Gaat niet maat ik weet gewoon loopt uit de hand” met om 00:18 als antwoord :”Bro ik sta voor de deur. Ik beloof jou gaat nirt fout.” In de kop van de foto is te zien dat de degene van wie de telefoon is berichten krijgt van een [telefoonnummer] … Die eerste vier cijfers komen overeen met het telefoonnummer van “ [naam 1] ” dat ook door de politie is gebeld, waarop de eerdergenoemde witte Samsung van verdachte afging. Weliswaar blijkt uit het proces-verbaal niet wiens telefoon we op pagina 37 zien, maar in samenhang met het vastgestelde (meermalen) bellen door verdachte moet het hier volgens de rechtbank om een telefoon van aangever gaan. In zijn aangifte verklaart aangever verder dat hij de stem van “ [naam 1] ” bij zijn voordeur hoorde en naar beneden keek en toen vlammen uit de brievenbus zag komen.
In de melding door aangever rond 00.30 uur vertelt aangever dat er twee jongens voor zijn deur stonden en hij niet open deed. Plots hoorde aangever iets en stond heel zijn brievenbus in de brand. Op de vraag wie die gasten zijn, noemt aangever de bijnaam “ [naam 1] ”. Het ging volgens aangever om twee jongens, die met een zwarte auto waren. Het voertuig stond geparkeerd aan de kant van de “ [supermarkt] ”.
Omstreeks 00.46 uur zijn verdachte en [medeverdachte 5] aangehouden. Zij werden aangetroffen in een zwarte personenauto op een parkeerplaats aan de [locatie] op een steenworp afstand van de woning van aangever. Dat aangever dacht dat de auto van verdachte en zijn medeverdachte een zwarte Opel (Corsa volgens de melding) was, terwijl het een zwarte Ford Fiësta was is een onbelangrijk detail. Bovendien leert raadpleging van internet dat die auto’s veel op elkaar lijken. Ook het feit dat aangever in de melding spreekt over twee Marokkaanse jongens, terwijl verdachte van Turkse afkomst is en zijn medeverdachte Roemeens, is onvoldoende om aan de (overige) juistheid van de verklaring van aangever te twijfelen.
[medeverdachte 5] had zwart aan zijn handen en zijn rechterhand had een brandgeur. Dat verdachte en/of zijn medeverdachte over een aansteker beschikte(n), blijkt uit de verklaring van de medeverdachte dat hij een tip van een jointje had aangestoken toen hij op de parkeerplaats in de auto zat.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met [medeverdachte 5] op 1 april 2023 brand heeft gesticht, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven. Dat [medeverdachte 5] zeer waarschijnlijk degene is die de brand feitelijk heeft aangestoken, doet niet af aan het medeplegen door verdachte. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Bij de brandstichting was gemeen gevaar voor de woning van aangever te duchten. De rechtbank heeft gelezen dat het volgens een geraadpleegde FO-medewerker de vraag is of door het aansteken van een plastic brievenbus met een aansteker genoeg warmte vrij zou komen om de deur daadwerkelijk vlam te laten vatten. Zover is het echter sowieso niet gekomen, omdat (de vriend van) aangever de brand met emmers water heeft geblust. Van het in brand steken van (de plastic borstel van) de brievenbus in de voordeur van een woning is naar algemene ervaringsregels echter gemeen gevaar voor die woning te duchten. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor te duchten levensgevaar of gevaar voor de gezondheid van anderen.