ECLI:NL:RBZWB:2024:1506

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
02/165016-22; 02/002773-23; 02/173194-23 en 02/247792-21 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging, wederrechtelijke vrijheidsberoving, belediging, bezit softdrugs en medeplegen brandstichting

Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006. De zaak betreft meerdere strafbare feiten, waaronder openlijke geweldpleging, wederrechtelijke vrijheidsberoving, belediging van politieambtenaren, bezit van softdrugs en brandstichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 juli 2022 samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer in Oosterhout, waarbij hij betrokken was bij het trappen en slaan van het slachtoffer. Tevens heeft hij het slachtoffer wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd door hem in een auto te dwingen. Op 1 december 2022 beledigde de verdachte twee politieagenten en had hij ongeveer 17 gram hasj in zijn bezit. Op 1 april 2023 stichtte hij samen met een ander brand in de brievenbus van een woning, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een jeugddetentie van 148 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met de benadeelde partij en getuigen. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/165016-22; 02/002773-23; 02/173194-23 en 02/247792-21 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 8 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 2006 in [geboorteplaats 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder bovenvermelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02/165016-22
feit 1:op 2 juli 2022 openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] ;
feit 2:op 2 juli 2022 samen met anderen [slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd;
02/002773-23feit 1:op 1 december 2022 twee politieagenten heeft beledigd;
feit 2:op 1 december 2022 ongeveer 17 gram hennep en twee joints in zijn bezit heeft gehad;
02/173194-23op 1 april 2023 samen met anderen opzettelijk brand heeft gesticht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/165016-22
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] , de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] en de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
02/002773-23De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft begaan. Voor feit 1 baseert zij zich op de aangiftes van [aangever 1] en [aangever 2] en de bekennende verklaring van verdachte. Voor feit 2 baseert zij zich op de bevindingen van de politie over de hasj die bij verdachte is aangetroffen en de bekennende verklaring van verdachte.
02/173194-23De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander opzettelijk een brievenbus in een voordeur van een woning in brand heeft gestoken, waardoor zowel gemeen gevaar voor goederen als levensgevaar te duchten was. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [aangever 3] , de foto’s van de voordeur, de getuigenverklaring van [getuige 4] , de telefoongegevens van verdachte en het aantreffen van verdachte met een vriend in de omgeving van de woning.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/165016-22
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor beide feiten. Verdachte is weliswaar met de medeverdachten naar Oosterhout gereden, maar het was de bedoeling ergens iets te gaan eten. Toen de medeverdachten [slachtoffer] plotseling zagen lopen, zijn zij uit de auto gestapt en naar hem toegelopen. Verdachte is in de auto blijven zitten. Hij heeft daarmee geen voldoende wezenlijke en significante bijdrage aan het gepleegde geweld geleverd. Voor zover al kan worden vastgesteld dat verdachte uit de auto is gestapt, zijn het zich niet distantiëren van het geweld en zijn enkele aanwezigheid waardoor de groep die geweld pleegde getalsmatig werd versterkt onvoldoende voor een veroordeling. Voor feit 2 geldt dat verdachte als bijrijder in de auto zat en zichzelf niet zomaar kon onttrekken of kon bepalen waar zij naartoe gingen. Hij heeft geen van de handelingen genoemd in de tenlastelegging verricht en niet nauw en bewust met de andere inzittenden van de auto samengewerkt.
02/002773-23Voor de belediging van feit 1 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Voor het aanwezig hebben van softdrugs van feit 2 heeft de verdediging vrijspraak bepleit. De verbalisanten mochten verdachte fouilleren om zijn identiteitsbewijs te zoeken, maar hadden niet in het boterhamzakje mogen kijken dat in zijn tas zat. Als zij vermoedden dat er drugs in dat boterhamzakje zaten, hadden zij dat moeten verbaliseren. Dit hebben zij echter niet gedaan. De fouillering was daarmee onrechtmatig. Het resultaat van deze onrechtmatige fouillering moet worden uitgesloten van het bewijs. De overige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden zijn onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
02/173194-23De verdediging heeft allereerst vrijspraak bepleit voor het medeplegen van de brandstichting. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte dezelfde persoon is als [naam 1] , die volgens [aangever 3] de brand heeft gesticht. [getuige 4] meent zelfs dat [naam 1] eigenlijk [naam 2] heet. Dat verdachte samen met een vriend die nacht toevallig in de omgeving van de woning is aangetroffen, maakt dat niet anders. Voor zover al kan worden vastgesteld dat verdachte de bedoelde [naam 1] is en samen met een vriend bij [aangever 3] aan de deur is geweest, kan uit het dossier niet worden afgeleid dat verdachte degene is geweest die de brand daadwerkelijk heeft gesticht. Verdachte had geen aansteker bij zich en zijn handen roken niet naar vuur. Bovendien reden verdachte en zijn vriend in een blauwe Ford en niet in een zwarte Opel zoals door [aangever 3] is verklaard. Verder is de verdediging van mening dat de rechtbank op basis van het dossier niet tot een bewezenverklaring kan komen van te duchten levensgevaar. Een rapport van de brandweer met die conclusie ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/165016-22
Conclusie feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen op 2 juli 2022 eerst openlijk geweld heeft gepleegd tegen aangever [slachtoffer] en daarna aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd. Hierna geeft de rechtbank eerst de relevante feiten en omstandigheden van die dag weer op basis van de gebruikte bewijsmiddelen. Daarbij heeft de rechtbank de verklaring(en) van aangever als uitgangspunt genomen. Er is geen reden om daaraan te twijfelen, zeker omdat die verklaring(en) op belangrijke punten wordt(worden) ondersteund door andere bewijsmiddelen. Na de feiten en omstandigheden motiveert de rechtbank haar oordeel nog
- kort - nader per ten laste gelegd feit.
De feiten en omstandigheden
Kort samengevat heeft aangever verklaard dat hij op 2 juli 2022 werd gebeld door [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) om met haar te chillen in Oosterhout. Nadat zij aankwam met de bus liepen ze samen het hoekje om bij de Holtropstraat en nadat ze nog een hoekje om waren geslagen kwam er van links en rechts een auto aan gereden. Een Nissan Micra stopt als eerste bij hun en daar stapten vier personen uit. Twee of drie seconden later stopte een VW Polo. De broer van [getuige 3] , [medeverdachte 3] , rende naar hem toe en zei: ”Jij hebt mijn zusje gefixt.” Aangever werd toen door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] (
rechtbank: achternaam [medeverdachte 1]) in het bosje op de hoek geduwd. Daarna werd hij meerdere keren flink getrapt en geslagen door iedereen die erbij was. Hij lag achterover in de bosjes en werd met vuisten geslagen en tegen zijn benen getrapt. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] trokken hem uit de bosjes en toen werd er door 4/5 man uitgehaald. Door de vuistslagen werd hij geraakt tegen de linkerzijde van zijn gezicht. Door het trappen werd hij geraakt vanaf zijn onderbenen naar zijn buik. Daarna hebben ze met 4/5 man geprobeerd aangever in de kofferbak van de auto te duwen. Ze zeiden: “Of je gaat in de kofferbak of we slaan je knock out dat je niet meer kunt praten.” Aangever duwde zich met zijn voeten van de auto af en toen werd hij op de achterbank gezet. Vier jongens kwamen in de auto: een bestuurder, een bijrijder en eentje links en eentje rechts van hem. Rechts zat [medeverdachte 1] met de krullen. De jongen links naast hem zei: ”Ik ga jouw oogballen er echt echt uittrekken”. Hij heet [medeverdachte 2] (
rechtbank: achternaam [medeverdachte 2]). De bijrijder zei: “Ik ga dat ding echt in je mond stopen.” De bijrijder zei daarnaast op een boze/agressieve manier dat aangever zijn telefoon af moest geven en dat heeft aangever gedaan.
Korte tijd later wordt de Nissan Micra gestopt door de politie met aangever op de achterbank in het midden. Dan ziet de politie verwondingen in het gezicht van aangever. Volgens hun eigen verklaringen is [medeverdachte 4] de bestuurder, de bijrijder is [verdachte] , rechts achterin zat [medeverdachte 2] en links achterin zat [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 1] heeft bevestigd dat alle vier inzittenden van de Nissan Micra zijn uitgestapt toen ze aangever zagen. [getuige 3] heeft in haar tweede politieverhoor verklaard dat er sprake is geweest van een vooropgezet plan. Haar broer en [medeverdachte 4] wisten dat zij daar had afgesproken met aangever. In haar eerste politieverhoor heeft ze al verklaard dat ze heeft gezien dat vrienden van haar broer, namelijk [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [verdachte] aangever hebben geslagen toen hij in de bosjes lag. Daarna is zij weggelopen. De rechtbank hecht bewijswaarde aan dit deel van haar verklaringen, maar concludeert ook dat [getuige 3] bewust haar broer [medeverdachte 3] weg laat als het gaat om het openlijk geweld tegen aangever. Daar overweegt de rechtbank het volgende over.
[verdachte] heeft verklaard dat ze inderdaad met twee auto’s waren toen ze aangever zagen. Die tweede auto was al de hele tijd bij hen; al toen ze vanuit Breda naar Oosterhout gingen. [medeverdachte 3] zelf heeft bevestigd dat hij er ook was en - kort samengevat - aangever heeft aangesproken op de omgang met zijn zusje [getuige 3] . De rechtbank twijfelt echter niet aan de verklaring van aangever dat het niet bij aanspreken is gebleven, maar dat de uit de tweede auto gestapte [medeverdachte 3] ook geweld tegen aangever heeft gebruikt.
Het was [medeverdachte 4] die aangever vast had toen geprobeerd werd aangever in de kofferbak van de Nissan Micra te stoppen. Een van de vrienden van [medeverdachte 4] probeerde zijn benen te pakken. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat daarbij werd geroepen: “In de kofferbak, in de kofferbak!”. Aangever schreeuwde dat hij niet in de kofferbak wilde, dat hij hartklachten had, dat zijn moeder alleen thuis was en dat hij heel bang was. Doordat aangever zich verzette lukte het niet. Toen zei iemand: “Als je nu niet instapt dan sla ik je helemaal total-loss. Daarop stapte aangever zelf in de auto. Toen ze gingen rijden werd meteen de telefoon van aangever afgepakt. Er liep op dat moment bloed uit een zwelling onder zijn linkeroog. Aangever heeft hardop gezegd dat hij bang was en gesmeekt dat hij uit de auto mocht. Ook [medeverdachte 4] heeft verklaard dat aangever zijn telefoon af moest geven die door de bijrijder (
rechtbank: [verdachte]) is aangepakt. Nadat de politie de Nissan Micra heeft laten stoppen en iedereen uit de auto was, is op de stoel van de bijrijder (
rechtbank: [verdachte]) de telefoon van aangever aangetroffen.
Tot slot heeft getuige [getuige 1] zaterdagavond 2 juli 2022 gezien dat een groepje jongens één jongen schopten en sloegen. Ze duwden de jongen de bosjes in en schopten de jongen. Ze zag ook dat de jongen een grijs klein model auto in moest en dat niet wilde. Hij verzette zich en schreeuwde. De jongens die geweld gebruikten hadden allen donker/zwart haar. Er was er één die veel haar had, echt een krullenbol. Hij was voornamelijk aan het schoppen geweest. Op basis van de foto’s op de ID-staten van de verdachten in het eindproces-verbaal is voor de rechtbank duidelijk dat dit [medeverdachte 1] moet zijn geweest. [medeverdachte 1] is ook de enige waarvan aangever zegt: met die krullen. Overigens blijkt uit het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] niet in welke (woon)plaats ze haar waarnemingen doet. Maar uit de verklaring van [getuige 2] blijkt dat de door [getuige 1] genoemde Oosterheidehal(len) in Oosterhout ligt.
Feit 1 Openlijk geweld
Gelet op wat hiervoor is opgeschreven, concludeert de rechtbank dat verdachte samen met [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] openlijk geweld heeft gepleegd tegen aangever [slachtoffer] . Toen ze aangever zagen, is verdachte met de drie andere inzittenden uit de Nissan Micra gestapt en zijn ze naar aangever gerend, net als [medeverdachte 3] die uit de tweede auto kwam. Ze hebben ook alle vijf daadwerkelijk geweld tegen hem gebruikt. Voor de bewezenverklaring is overigens niet vereist dat precies vastgesteld kan worden welk geweld door wie is gebruikt. Er is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en de hele gang van zaken bevestigt de verklaring van [getuige 3] dat er sprake is geweest van een vooropgezet plan om een confrontatie met aangever aan te gaan. Die is echter niet alleen bij woorden gebleven.
De verklaring van [verdachte] dat hij de hele tijd in de auto is blijven zitten, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Uit bij de feiten en omstandigheden aangehaalde verklaringen volgt dat hij wel degelijk is uitgestapt en heeft deelgenomen aan het geweld.
Feit 2 Wederrechtelijke vrijheidsberoving
Verdachte, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kunnen ook als medeplegers van de wederrechtelijke vrijheidsberoving worden aangemerkt. Gelet op de poging aangever in de kofferbak van de Nissan Micra te stoppen, was in ieder geval op dat moment voor hen alle vier duidelijk dat het de bedoeling was aangever te beroven van zijn vrijheid om te gaan en te staan waar hij wilde. Vervolgens zijn ze alle vier in de auto gestapt, waar aangever op de achterbank klem werd gezet tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Daardoor hebben zij alle vier minstens voorwaardelijk opzet gehad op de wederrechtelijke vrijheidsberoving die door ingrijpen van de politie is beëindigd. Zij hebben ook alle vier een belangrijke rol gespeeld. [medeverdachte 4] was de chauffeur, [verdachte] heeft in ieder geval de afgedwongen telefoon van aangever aangepakt en onder zich gehad en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben aangever klem gezet op de achterbank.
02/002773-23
Feit 1 en 2
Gelet op de bekennende verklaring van [verdachte] en de overige bewijsmiddelen kunnen beide feiten wettig en overtuigend bewezen worden. Anders dan de verdediging is de rechtbank bij feit 2 van oordeel dat de inhoud van het boterhamzakje uit het nektasje van verdachte wel voor het bewijs mag worden gebruikt. Op zitting heeft niet ter discussie gestaan dat de betrokken verbalisant het nektasje van verdachte mocht onderzoeken voor het vaststellen van zijn identiteit. Dat bepaalt artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering. Op het moment dat verdachte zijn nektasje opende, zag de verbalisant een boterhamzakje gevuld met gripzakjes en bovendien zag verbalisant dat verdachte er een hand overheen hield. Alleen al het zien van de gripzakjes leverde op dat moment een verdenking op van overtreding van de Opiumwet. Het boterhamzakje met inhoud mocht vervolgens in beslag genomen worden op grond van artikel 9 Opiumwet. Dat verbalisant niet expliciet die verdenking en het betreffende artikel heeft genoemd, is irrelevant voor de beoordeling door de rechtbank. Die beoordeelt zelfstandig of de feiten en omstandigheden in een zaak de inzet van een bepaalde opsporingsbevoegdheid mogelijk maakt. Zoals gezegd, is dat hier het geval. Het betreffende verweer wordt verworpen.
02/173194-23
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [aangever 3] dat hij op 1 april 2023 omstreeks 00.15 uur door ene “ [naam 1] ” werd gebeld, die zei dat hij onderweg was naar aangever, waarop aangever zei dat hij dat niet wilde. Dat (herhaaldelijk) bellen wordt ondersteund door belgegevens uit de in beslag genomen witte Samsung telefoon van verdachte. Verdachte zelf heeft op zitting verklaard dat zijn bijnaam “ [naam 1] ” is en dat hij aangever kent.
In het eindproces-verbaal zit op pagina 37 zelfs een foto van berichten op een zwarte telefoon waaruit voor de rechtbank volgt dat verdachte om 00:15 uur inderdaad voor de deur van aangever stond. De berichten op de foto van 00:15 luiden: “Gaat niet maat ik weet gewoon loopt uit de hand” met om 00:18 als antwoord :”Bro ik sta voor de deur. Ik beloof jou gaat nirt fout.” In de kop van de foto is te zien dat de degene van wie de telefoon is berichten krijgt van een [telefoonnummer] … Die eerste vier cijfers komen overeen met het telefoonnummer van “ [naam 1] ” dat ook door de politie is gebeld, waarop de eerdergenoemde witte Samsung van verdachte afging. Weliswaar blijkt uit het proces-verbaal niet wiens telefoon we op pagina 37 zien, maar in samenhang met het vastgestelde (meermalen) bellen door verdachte moet het hier volgens de rechtbank om een telefoon van aangever gaan. In zijn aangifte verklaart aangever verder dat hij de stem van “ [naam 1] ” bij zijn voordeur hoorde en naar beneden keek en toen vlammen uit de brievenbus zag komen.
In de melding door aangever rond 00.30 uur vertelt aangever dat er twee jongens voor zijn deur stonden en hij niet open deed. Plots hoorde aangever iets en stond heel zijn brievenbus in de brand. Op de vraag wie die gasten zijn, noemt aangever de bijnaam “ [naam 1] ”. Het ging volgens aangever om twee jongens, die met een zwarte auto waren. Het voertuig stond geparkeerd aan de kant van de “ [supermarkt] ”.
Omstreeks 00.46 uur zijn verdachte en [medeverdachte 5] aangehouden. Zij werden aangetroffen in een zwarte personenauto op een parkeerplaats aan de [locatie] op een steenworp afstand van de woning van aangever. Dat aangever dacht dat de auto van verdachte en zijn medeverdachte een zwarte Opel (Corsa volgens de melding) was, terwijl het een zwarte Ford Fiësta was is een onbelangrijk detail. Bovendien leert raadpleging van internet dat die auto’s veel op elkaar lijken. Ook het feit dat aangever in de melding spreekt over twee Marokkaanse jongens, terwijl verdachte van Turkse afkomst is en zijn medeverdachte Roemeens, is onvoldoende om aan de (overige) juistheid van de verklaring van aangever te twijfelen.
[medeverdachte 5] had zwart aan zijn handen en zijn rechterhand had een brandgeur. Dat verdachte en/of zijn medeverdachte over een aansteker beschikte(n), blijkt uit de verklaring van de medeverdachte dat hij een tip van een jointje had aangestoken toen hij op de parkeerplaats in de auto zat.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met [medeverdachte 5] op 1 april 2023 brand heeft gesticht, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven. Dat [medeverdachte 5] zeer waarschijnlijk degene is die de brand feitelijk heeft aangestoken, doet niet af aan het medeplegen door verdachte. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Bij de brandstichting was gemeen gevaar voor de woning van aangever te duchten. De rechtbank heeft gelezen dat het volgens een geraadpleegde FO-medewerker de vraag is of door het aansteken van een plastic brievenbus met een aansteker genoeg warmte vrij zou komen om de deur daadwerkelijk vlam te laten vatten. Zover is het echter sowieso niet gekomen, omdat (de vriend van) aangever de brand met emmers water heeft geblust. Van het in brand steken van (de plastic borstel van) de brievenbus in de voordeur van een woning is naar algemene ervaringsregels echter gemeen gevaar voor die woning te duchten. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor te duchten levensgevaar of gevaar voor de gezondheid van anderen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/165016-22
1
op 2 juli 2022 te Oosterhout met anderen op of aan de openbare weg, de Balmerstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het tegen de benen en buik van die [slachtoffer] schoppen en (met gebalde vuist) in/tegen het gezicht en hoofd van die [slachtoffer] stompen en tegen de schouders en het lichaam van die
[slachtoffer] duwen;
2
op 2 juli 2022 te Oosterhout tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door die [slachtoffer] op de achterbank van een auto te duwen en aan weerszijden van die [slachtoffer] te gaan zitten en die [slachtoffer] (hierdoor) te beletten die auto te verlaten, terwijl verdachte en/of zijn mededaders tegen die [slachtoffer] zeiden "deze jongen praat heel veel, we gaan jouw oogballen eruit halen
en we gaan iets in je mond zetten”;
02/002773-23
1
op 1 december 2022 te Breda opzettelijk ambtenaren van Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, te weten [aangever 2] en [aangever 1] (beide hoofdagent)
gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid,
mondeling heeft beledigd door hen de woorden toe te voegen: "Kankerhomo's” en/of "Mongool" en "Mongooltje”;
2
op 1 december 2022 te Breda aanwezig heeft gehad ongeveer 17 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
02/173194-23
op 1 april 2023 te Breda tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brievenbus ten gevolge waarvan de brievenbus is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning aan de [straat] te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende jeugddetentie. Daarnaast vordert zij een jeugddetentie van 148 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarde dat hij op geen enkele wijze contact zal hebben met [slachtoffer] , [aangever 3] en [getuige 4] en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat verdachte een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven. Thans richt hij zich op school, loopt stage en blijft uit de problemen. Gelet hierop acht de verdediging een aanvullende straf niet meer opportuun. Zij verzoekt te volstaan met een (voorwaardelijke) taakstraf in de vorm van een werkstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 2 juli 2022 samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen en het ontvoeren van [slachtoffer] . [slachtoffer] is door het zusje van één van de medeverdachten naar een plek gelokt en vervolgens door verdachte en vier medeverdachten in de bosjes geduwd en meerdere keren flink getrapt en geslagen. Daarna is hij door verdachte en drie medeverdachten meegetrokken naar de Nissan Micra waarmee verdachte en zijn drie medeverdachten gekomen waren en hebben ze geprobeerd [slachtoffer] in de kofferbak te stoppen. Toen dat niet lukte, moest hij achterin plaatsnemen. Verdachte en drie medeverdachten zijn vervolgens met hem gaan rijden. Gedurende de autorit werd hij bedreigd. Ook moest hij zijn telefoon afgeven, zodat hij geen hulp kon inschakelen. Aan deze situatie is slechts door ingrijpen van de politie een einde gekomen.
Het behoeft geen betoog dat dit ernstige strafbare feiten zijn. Verdachte en zijn medeverdachten vonden het blijkbaar niet goed dat [slachtoffer] omging met een jonger zusje van één van hen. Dat rechtvaardigt echter op geen enkele wijze het gebruik van geweld en vrijheidsberoving. Verdachte en de medeverdachten hebben met hun handelen geen enkel respect getoond voor [slachtoffer] en een ernstige inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke en psychische integriteit. De hele situatie is voor [slachtoffer] zeer intimiderend en beangstigend geweest. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt hoeveel impact dit alles op hem heeft gehad en hoe hij nog iedere dag wordt herinnerd aan hetgeen hij op 2 juli 2022 heeft meegemaakt. [slachtoffer] heeft nachtmerries en is buiten heel erg alert.
Op 1 december 2022 heeft verdachte twee politieagenten beledigd en ongeveer 17 gram hasj aanwezig gehad. De politie moet haar werk kunnen doen zonder beledigd te worden door mensen die het niet eens zijn met haar optreden. Verdachte heeft met zijn handelen de politieagenten niet alleen in hun eer en goede naam aangetast, maar ook blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. De hasj zat in 18 gripzakjes wat een indicatie is dat verdachte ze niet alleen voor eigen gebruik had, maar ook voor de verkoop.
Tot slot heeft verdachte met een ander op 1 april 2023 de brievenbus van de woning van [aangever 3] in brand gestoken. Hierdoor is de voordeur gedeeltelijk verbrand. Het is een feit van algemene bekendheid dat vuur onvoorspelbaar is en zich zeer snel kan verspreiden indien het niet tijdig wordt geblust. In dit geval is de brand tijdig geblust, maar de gevolgen hadden ernstiger kunnen zijn. Verdachte heeft zich door deze mogelijke gevolgen echter niet laten weerhouden brand te stichten.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Gelet op de bewezenverklaringen moet de rechtbank constateren dat verdachte alleen zijn verantwoordelijkheid heeft genomen voor de beledigingen en het aanwezig hebben van hasj op 1 december 2022. Over de openlijke geweldpleging en wederrechtelijke vrijheids-beroving op 2 juli 2022 heeft hij op zitting tegen beter weten in volgehouden dat hij niet uit de auto is geweest. Ook zijn betrokkenheid bij de brandstichting van 1 april 2023 heeft hij tegen beter weten in ontkend. Dat baart de rechtbank zorgen.
Verdachte was ten tijde van de feiten minderjarig. Uit zijn strafblad blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Wel liep hij nog in de proeftijd van een eerdere veroordeling. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Verder blijkt uit het strafblad van verdachte dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Raad voor de KinderbeschermingDe Raad voor de Kinderbescherming heeft op 15 februari 2024 een rapport over verdachte opgesteld. Uit dit rapport blijkt dat verdachte sinds de zomervakantie van 2023 een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven. Hij richt zich op school, loopt stage en blijft uit de problemen. Hij is niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. In het rapport wordt geadviseerd aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. Een jeugddetentie zal namelijk de gemaakte vooruitgang ongedaan maken en de kans is groot dat verdachte er gedragsmatig aanzienlijk slechter uit zal komen dan hij er nu voor staat. Bovendien zal intensievere betrokkenheid vanuit een jeugdreclasseringsmaatregel een averechts effect op verdachte hebben.
Op zitting heeft de Raad voor de Kinderbescherming zijn advies gewijzigd. Gelet op de aard en de ernst van de feiten is de Raad van mening dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf alleen niet volstaat. De Raad adviseert aan verdachte ook een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn is voor verdachte voor de openlijke geweldpleging en de wederrechtelijke vrijheidsberoving aangevangen op 3 juli 2022, de dag van zijn inverzekeringstelling
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van deze omstandigheden is in deze zaak geen sprake.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is in verzekering gesteld op 3 juli 2022. Het vonnis had gelet daarop voor de openlijke geweldpleging en de wederrechtelijke vrijheidsberoving gereed moeten zijn op uiterlijk 3 november 2023. Daarmee is de redelijke termijn overschreden met 4 maanden.
De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De op te leggen strafDe rechtbank houdt bij de strafbepaling rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor minderjarige verdachten. Het uitgangspunt bij openlijke geweldpleging met enig lichamelijk letsel is een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 40 uur. Voor een opzettelijke brandstichting met geringe schade aan goederen kan vanaf 30 uur taakstraf worden opgelegd. Het uitgangspunt bij een belediging van een ambtenaar in functie is een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 25 uren. Voor het aanwezig hebben van softdrugs kan een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 15 tot 30 uren worden opgelegd. Voor wederrechtelijke vrijheidsberoving zijn geen oriëntatiepunten opgesteld.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de ernst van de feiten en ook aan de persoon van verdachte. De rechtbank zal de eis van de officier van justitie dan ook volgen en aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 180 uren opleggen, te vervangen door 90 dagen jeugddetentie indien verdachte deze niet of niet naar behoren verricht. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen van 148 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke straf ook de bijzondere voorwaarde verbinden zoals door de officier van justitie gevorderd, te weten een contactverbod met [slachtoffer] , [aangever 3] en [getuige 4] . Het is de rechtbank op zitting gebleken dat er nog altijd spanningen zijn.

7.De benadeelde partij

02/165016-22
Feiten 1 en 2
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 18.530,47, waarvan
€ 16.030,47 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde vergoeding voor materiële schade bestaat uit:
  • Studievertraging VMBO niveau (laatste jaar) € 15.201,-
  • Kosten medicijnen (Temazepam) € 15,26
  • Vervangingskosten telefoon iPhone Red € 575,21
  • Verlies AirPods € 239,-
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten van 2 juli 2022 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De materiële schadeDe rechtbank zal beginnen met de grootste schadepost, te weten de studievertraging. De rechtbank is van oordeel dat niet zonder meer kan worden gesproken van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de gevorderde schade. Het is immers onbekend wat de impact is geweest van de strafbare feiten op de schoolgang, nu niet bekend is hoe de schoolprestaties van de benadeelde partij waren voorafgaand aan de strafbare feiten en of hij wél was geslaagd als de strafbare feiten niet hadden plaatsgevonden. Ook is onvoldoende duidelijk geworden of het zijn toetreding tot de arbeidsmarkt heeft vertraagd. De benadeelde partij heeft bij de politie op 8 augustus 2022 nog verklaard dat hij na de zomervakantie BBL Logistiek zou gaan doen. Die opleiding kon hij ook zonder VMBO-diploma starten. Op zitting heeft de raadsvrouw gezegd dat hij ook de BBL-opleiding heeft afgebroken door de gevolgen van het bewezenverklaarde, maar dat is niet met stukken onderbouwd. Nu de verdediging deze post ook gemotiveerd heeft betwist, is de rechtbank van oordeel dat meer inlichtingen nodig zijn om te kunnen beoordelen of, en in hoeverre, dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Het verkrijgen van meer inlichtingen levert naar het oordeel van de rechtbank echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal het deel van de vordering dat ziet op de studievertraging niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De door de benadeelde partij gevorderde vergoeding voor de medicijnen acht de rechtbank, mede gezien het aandeel van verdachte, toewijsbaar tot een bedrag van € 3,05. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde.
Vast staat dat de telefoon van de benadeelde partij tijdens het bewezenverklaarde handelen van verdachte beschadigd is geraakt, maar dat de telefoon in zijn geheel moet worden vervangen is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank acht, mede gezien het aandeel van verdachte, de gevorderde vergoeding voor de telefoon echter toewijsbaar tot een bedrag van € 69,75,-. Dit betreft het bedrag dat betaald dient te worden voor het vervangen van de behuizing van de achterzijde van de telefoon. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank is van oordeel dat niet zonder meer kan worden gesproken van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de gevorderde schade voor de AirPods. Het is immers onbekend waar en wanneer de benadeelde partij de AirPods is kwijtgeraakt. Nu ook de verdediging deze post gemotiveerd heeft betwist, is de rechtbank voorts van oordeel dat meer inlichtingen nodig zouden zijn om te kunnen beoordelen of dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Het verkrijgen van meer inlichtingen levert naar het oordeel van de rechtbank echter een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal het deel van de vordering dat ziet op de AirPods niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat hij als gevolg van de feiten nadelige (psychische en lichamelijke) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Hij had diverse zwellingen en schaafwonden. Hij voelt zich onveilig en angstig, kan zich moeilijk concentreren en kampt met slaapproblemen. Hij is hiervoor ook onder behandeling geweest bij een psycholoog.
De rechtbank is van oordeel dat het lichamelijk letsel dat de benadeelde partij door het handelen van verdachte heeft opgelopen, zonder meer een grondslag vormt voor de toewijzing van zijn vordering tot immateriële schadevergoeding. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de aard en ernst van de normschendingen meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank, mede gezien het aandeel van verdachte, vergoeding van een bedrag van € 550,- billijk.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 622,80,
waarvan € 72,80 aan materiële schade en € 550,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 juli 2022 tot de dag van volledige betaling. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal de rechtbank de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepalen op nul dagen.
Hoofdelijkheid
De rechtbank zal de toegekende schadevergoeding en de schadevergoedingsmaatregel niet hoofdelijk toewijzen, nu niet alle verdachten voor dezelfde feiten worden veroordeeld.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van 40 uur die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 november 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141, 157, 266, 267 en 282 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/165016-22
feit 1:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem
gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
feit 2:medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
en beroofd houden;
02/002773-23
feit 1:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar
gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
meermalen gepleegd;
feit 2:handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod;
02/173194-23
medeplegen van het opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar
voor goederen te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
90 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 148 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte:
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2004 te [geboorteplaats 2] ), [aangever 3] (geboren op [geboortedag 3] 1989 te [geboorteplaats 3] ) en [getuige 4] (geboren op [geboortedag 4] 1991), zolang het openbaar ministerie dit nodig vindt. De politie ziet toe op de handhaving van dit contactverbod.
Voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 november 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/247792-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten:
een werkstraf van 40 uren;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 622,80, waarvan € 72,80 aan materiële schade en € 550,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 622,80, waarvan € 72,80 aan materiële schade en € 550,- aan immateriële schade, te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Toekoen, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 maart 2024.
Mr. De Brouwer en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.