In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.685.133 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.798. Daarnaast werd er belastingrente van € 100.132 in rekening gebracht. De rechtbank behandelt het beroep dat door de gemachtigde van de belanghebbende is ingediend, waarbij de inspecteur het bezwaar ongegrond had verklaard.
De rechtbank concludeert dat Nederland slechts een beperkt heffingsrecht heeft ten aanzien van de dividenden die de belanghebbende heeft ontvangen en dat het vervreemdingsvoordeel niet in Nederland belastbaar is. De rechtbank oordeelt dat het dividend onder artikel 10 van het belastingverdrag Nederland-Duitsland valt, terwijl het vervreemdingsvoordeel onder artikel 13, lid 5 van hetzelfde verdrag valt, wat betekent dat dit voordeel alleen in de woonstaat van de belanghebbende, Duitsland, belastbaar is. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.155.003, met instandhouding van de overige elementen van de aanslag. Tevens wordt de belastingrente overeenkomstig de vermindering van de aanslag aangepast.
De rechtbank beslist dat de inspecteur het griffierecht van € 50,- aan de belanghebbende moet vergoeden en dat de belanghebbende recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, die in totaal € 2.370,- bedraagt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.