In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Hilvarenbeek beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 670.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende, eigenaar van de woning, vond deze waardebepaling te hoog en had bezwaar aangetekend. De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2024 behandeld, waarbij de belanghebbende aanwezig was en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd werd door [naam] en [taxateur 1].
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft aangetoond dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is. De rechtbank legt uit dat de waarde van de woning moet worden bepaald op basis van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopopbrengst van vergelijkbare woningen als referentie dient. De heffingsambtenaar had een taxatiematrix gepresenteerd, maar de rechtbank concludeert dat de gebruikte referentiewoningen niet voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende, vooral omdat de woning van belanghebbende een geschakelde woning is en de referentiewoningen vrijstaande woningen waren.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de waarde van de woning op de waardepeildatum schattenderwijs moet worden vastgesteld op € 652.000. Het beroep van de belanghebbende wordt gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd, en de WOZ-waarde en de bijbehorende belastingaanslag worden verlaagd. De heffingsambtenaar wordt ook veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende.