ECLI:NL:RBZWB:2024:1497

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
02/039299-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring verkrachting, aanranding en mishandeling in penitentiaire inrichting met DNA als steunbewijs

Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting, aanranding en mishandeling van een medegedetineerde in de penitentiaire inrichting. De zaak werd behandeld op tegenspraak, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsvrouw, mr. J.E. de Glopper. De officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, heeft haar standpunt kenbaar gemaakt tijdens de zitting op 23 februari 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever als betrouwbaar beoordeeld, waarbij de verklaring van de aangever werd ondersteund door DNA-bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verkrachting en aanranding, maar sprak hem vrij van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op het binnendringen van de anus van de aangever. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden op, met aftrek van voorarrest, en kende de benadeelde partij een schadevergoeding van € 8.500,- toe voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/039299-23
vonnis van de meervoudige kamer van 8 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
raadsvrouw mr. J.E. de Glopper, advocaat te Goes.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 februari 2024, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius haar standpunt kenbaar heeft gemaakt. Verdachte is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De zaak is op tegenspraak behandeld, in aanwezigheid van de raadsvrouw van verdachte, die niet bepaaldelijk gemachtigd was de verdediging namens verdachte te voeren.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1) zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer] ;
2) zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding van [slachtoffer] ;
3) zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle aan hem ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.2.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
Het juridisch kader
In zedenzaken doet zich vaak de situatie voor dat bij het incident maar twee personen aanwezig waren, namelijk de aangever en de verdachte. Veelal staat de beschuldigende verklaring van de aangever tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte. Rechtstreekse getuigen van de gebeurtenissen zijn er vaak niet. Wanneer de verdachte ontkent, is er maar één getuige van de relevante handelingen zelf, namelijk de aangever.
In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van één getuige. Ook als die verklaring betrouwbaar wordt geacht, is die enkele verklaring onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Er moet dus meer bewijs zijn; iets dat die verklaring ondersteunt. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de belastende verklaring worden genoemd ondersteuning vindt in één of meer bewijsmiddelen. Het ondersteunende bewijsmateriaal mag niet in een te ver verwijderd verband staan met de verklaring van de aangever en moet bovendien uit een andere bron komen.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de bijlage vast dat aangever en verdachte in de ten laste gelegde periode gezamenlijk in een cel verbleven. Op enig moment is door aangever op de alarmknop gedrukt. Vervolgens werd bij hem letsel in het gezicht en op zijn schouder waargenomen.
Volgens aangever is hij door verdachte gedwongen meerdere seksuele handelingen te ondergaan en verrichten. Dit bestond uit het binnendringen van de mond en anus van aangever door verdachte met zijn penis, het betasten van de penis van aangever door verdachte en het wrijven door verdachte met zijn penis over de benen, de kont en het lichaam van aangever. Ook moest aangever zich aftrekken van verdachte waarbij aangever is klaargekomen op zijn eigen buik en borst.
Verdachte ontkent de gang van zaken zoals aangever daarover heeft verklaard. Aangever zou hem tegen zijn wil hebben gepijpt terwijl verdachte sliep. Verdachte zou hierdoor meerdere keren hebben gevraagd om een andere cel, maar hier zou geen gehoor aan zijn gegeven. Op een volgende dag zou aangever hebben geprobeerd de penis van verdachte in de anus van aangever te brengen, wederom toen verdachte sliep. Dit zou hebben geleid tot een handgemeen, waarna de bewakers kwamen.
Betrouwbaarheid aangifte
De rechtbank is van oordeel dat aangever concreet, gedetailleerd en consistent heeft verklaard over de seksuele handelingen die verdachte met hem heeft verricht. Wat hij over de seksuele handelingen heeft verklaard tijdens zijn aangifte komt overeen met hetgeen hij tijdens het informatief gesprek heeft verklaard. Daarbij komt dat uit de getuigenverklaring van de bewaarder, die na het indrukken van de alarmknop naar de cel van aangever en verdachte is gegaan, blijkt dat aangever heel erg bang was. Hij zat in een fase van paniek en angst. Verder blijkt uit die verklaring dat aangever direct tegen de bewaarder heeft verteld wat er in de cel is gebeurd, hetgeen in grote lijnen overeenkomt met zijn verklaring in het informatief gesprek en de aangifte. Ook werd letsel bij aangever waargenomen in het gezicht en op diens schouder. Dit alles maakt dat de rechtbank geen reden heeft om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever te twijfelen.
Daartegenover staat de verklaring van verdachte, die op de rechtbank berekenend en ongeloofwaardig over komt. Daarin weegt mee dat zijn verklaring, dat hij vanwege het vermeende misbruik door aangever meerdere keren beklag heeft gedaan bij de bewaarders en om overplaatsing naar een andere cel heeft gevraagd, geen steun vindt in de getuigenverklaring van de bewaarder en evenmin in de verslagen van de P.I. Daaruit komt juist naar voren dat het aangever was die meerdere keren om overplaatsing heeft verzocht in verband met de slechte verstandhouding met zijn celgenoot (de rechtbank begrijpt: verdachte).
Steunbewijs
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de aangifte op bepaalde punten voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo werden op de buik van aangever aanwijzingen gevonden van speeksel en spermavloeistof. In de natte bemonstering daarvan werd – naast DNA van aangever zelf – een relatief kleine hoeveelheid DNA gevonden dat afkomstig kan zijn van verdachte, met een bewijskracht van ongeveer 675 miljoen, en van ten minste één onbekende persoon. In de droge bemonstering werd – naast DNA van aangever zelf – DNA aangetroffen dat afkomstig kan zijn van verdachte, met een bewijskracht van ongeveer 1 miljoen. Tevens werd in de bemonstering van de eikel van verdachte – naast DNA van verdachte zelf – een relatief kleine hoeveelheid DNA aangetroffen dat afkomstig kan zijn van aangever, met een bewijskracht van ongeveer 1 miljoen. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat er celmateriaal van verdachte is aangetroffen op de buik van aangever en dat er celmateriaal van aangever is aangetroffen op de eikel van verdachte.
Voor de rechtbank weegt ook mee dat door de bewaarder, die direct na het indrukken van de alarmknop naar de cel van aangever en verdachte is gegaan, is verklaard dat aangever heel erg bang was en in een fase van paniek en angst zat.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank voldoende ondersteuning ziet voor de verklaring van aangever, waar deze het binnendringen van de mond van aangever door verdachte met zijn penis, het betasten van de penis van aangever door verdachte en het wrijven door verdachte met zijn penis over de benen, de kont en het lichaam van aangever betreft.
De rechtbank is echter van oordeel dat het dossier geen ondersteunend bewijs biedt voor het binnendringen van de anus van aangever door verdachte met zijn penis, waarover door aangever is verklaard. Er is geen DNA aangetroffen dat dit gedeelte van de tenlastelegging kan ondersteunen en ook anderszins ziet de rechtbank hiervoor geen ondersteuning. De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken, waar de tenlastelegging van feit 1 het seksueel binnendringen van de anus van aangever betreft.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting en aanranding van aangever, zoals ten laste is gelegd onder feit 1 (met uitzondering van het in de anus brengen van de penis) en feit 2.
Feit 3
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van aangever, zoals ten laste is gelegd onder feit 3.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 28 januari 2023 tot en met 29 januari 2023 te Middelburg door geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid uit:
- het fysieke overwicht van verdachte op die [slachtoffer] , en
- het intimideren en uitschelden van die [slachtoffer] in de periode van 27 januari 2023 tot en met 29 januari 2023, en
- het slaan van die [slachtoffer] , en
- het op die [slachtoffer] te gaan zitten, en
- het onverhoeds brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] ,
terwijl verdachte en die [slachtoffer] in dezelfde cel waren ingesloten;
2.
in de periode van 28 januari 2023 tot en met 29 januari 2023 te Middelburg, door geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, hebbende verdachte de penis van die [slachtoffer] betast en zijn, verdachtes, penis over de benen en kont en lichaam van die [slachtoffer] gewreven en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid uit:
- het fysieke overwicht van verdachte op die [slachtoffer] , en
- het intimideren en uitschelden van die [slachtoffer] in de periode van 27 januari 2023 tot en met 29 januari 2023, en
- het slaan van die [slachtoffer] , en
- het op die [slachtoffer] te gaan zitten, en
- onverhoeds betasten van de penis van die [slachtoffer] en wrijven van zijn, verdachtes, penis over de benen en kont van die [slachtoffer] ,
terwijl verdachte en die [slachtoffer] in dezelfde cel waren ingesloten;
3.
in de periode van 27 januari 2023 tot en met 29 januari 2023 te Middelburg [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van aangever, door aangever te dwingen hem te pijpen. Ook heeft verdachte de penis van aangever betast en heeft hij met zijn penis over de benen, de kont en het lichaam van aangever gewreven. Dit alles vond plaats in de cel waarin aangever en verdachte samen gedetineerd zaten. Verdachte heeft bewust misbruik gemaakt van de omstandigheid dat aangever letterlijk gevangen zat en niet aan hem kon ontsnappen. Door zijn handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke, psychische en seksuele integriteit van aangever. Het misbruik heeft gedurende meerdere opeenvolgende dagen plaatsgevonden. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Van dergelijke strafbare feiten is bekend dat het grote lichamelijke en psychische gevolgen heeft voor slachtoffers in het algemeen, maar ook voor aangever in het bijzonder, zoals blijkt uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding.
De rechtbank acht ten aanzien van feiten 1 en 2 sprake van eendaadse samenloop.
De rechtbank slaat acht op het uittreksel van 9 januari 2024 van het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld, maar niet voor zedendelicten. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 8.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, voor feiten 1, 2 en 3.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 8.500,- aan immateriële schade is niet betwist en acht de rechtbank geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 29 januari 2023 tot aan de dag der voldoening. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending door verdachte brengen mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank het gevorderde bedrag billijk. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 29 januari 2023 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 55, 57, 63, 242, 246 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop van
feit 1:verkrachting en
feit 2:feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 3:mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 8.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 29 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
(feiten 1, 2 en 3), € 8.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 29 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 77 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 maart 2024.
Mr. Kempen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.