ECLI:NL:RBZWB:2024:1496

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
02/120957-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van verkeersdelicten onder invloed van alcohol met tijdelijke ziekte als gevolg

Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beginnend bestuurder, geboren in 2002, die op 12 november 2022 in Hoek een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid tussen de 149 en 152 kilometer per uur en was onder invloed van alcohol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval, waardoor twee slachtoffers tijdelijk ziek zijn geworden. De officier van justitie had een taakstraf van 160 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 18 maanden geëist. De verdediging pleitte voor een mildere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn blanco strafblad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend had gereden, en dat zijn rijgedrag, in combinatie met het alcoholgebruik, leidde tot het ongeval. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank benadrukte het belang van een verantwoorde rijstijl en de gevolgen van het ongeval voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/120957-23
vonnis van de meervoudige kamer van 8 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2002 te [plaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. S. van Steenberge, advocaat te Terneuzen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 februari 2024, waarbij de officier van justitie mr. I.M. Peters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
1) het als beginnend bestuurder veroorzaken van een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval, waardoor aan anderen zwaar lichamelijk letsel dan wel zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is toegebracht, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, subsidiair ten laste gelegd als het veroorzaken van gevaar op de weg;
2) als beginnend bestuurder in een personenauto rijden onder invloed van alcohol.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Zij acht ten aanzien van feit 1 sprake van zeer onvoorzichtig, onnadenkend en onoplettend rijden en ten aanzien van beide slachtoffers sprake van zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 1 primair tenlastegelegde. Uit het dossier valt niet af te leiden dat alcohol in deze zaak een bijdrage heeft geleverd aan het ongeval. De enkele overschrijding van de maximumsnelheid is onder de geschetste omstandigheden onvoldoende om tot het oordeel te komen dat verdachte schuld heeft gehad aan het ongeval als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna WVW). Voor het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde kan wel een bewezenverklaring volgen. Mocht de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komen van feit 1 primair moet aansluiting worden gezocht bij aanmerkelijke schuld (de lichtste vorm). Niet kan worden vastgesteld dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij beide slachtoffers. Wel kan worden aangenomen dat vanwege het letsel er sprake is geweest van tijdelijke verhindering in de normale bezigheden.
Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW is vereist dat het rijgedrag van verdachte roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam is geweest. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van de gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en verder naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Schuld in de zin van roekeloosheid is de zwaarste, aan opzet grenzende schuldvorm. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van roekeloosheid, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van dit onderdeel van het onder 1 primair tenlastegelegde.
De rechtbank stelt, gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, vast dat verdachte op 12 november 2022 in Hoek als bestuurder van een personenauto achterop een andere auto is gereden. Verdachte bleek te hebben gereden met een snelheid van tussen de 149 en 152 kilometer per uur en ook bleek hij meer alcohol te hebben genuttigd dan hem als beginnend bestuurder was toegestaan.
Door verdachte is verklaard dat hij beperkt zicht had door de laagstaande zon. Dit neemt echter niet weg dat het handelen van verdachte zonder meer het ontstaan van het ongeluk verklaart. Een dergelijke omstandigheid vraagt naar het oordeel van de rechtbank aanpassing naar een lagere snelheid. Verdachte heeft echter, vlak voorafgaand aan het ongeval, bij het uitrijden van de tunnel, in korte tijd een agressieve versnelling van 100 naar ongeveer 150 kilometer per uur gemaakt. Bovendien is vastgesteld dat verdachte onder invloed van alcohol heeft gereden. Daarbij neemt de rechtbank aan dat de alcohol wel degelijk een negatieve invloed op het rijgedrag van verdachte heeft gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol in het algemeen van negatieve invloed is op het menselijk waarnemings- en reactievermogen en daarmee in het bijzonder op het vermogen tot besturen van voertuigen. Dat er in het geval van verdachte sprake was van een relatief geringe overschrijding van de wettelijk toegestane hoeveelheid, maakt dat niet anders. Aangenomen kan worden dat ook deze hoeveelheid in enige mate het waarnemings- en reactievermogen van een beginnend bestuurder, zoals verdachte, heeft verstoord. De rechtbank vindt daarmee bewezen dat zowel de te hoge concentratie alcohol als het rijden met een (veel) te hoge snelheid hebben bijgedragen aan de omstandigheid dat verdachte het voertuig van de slachtoffers te laat opmerkte en niet meer op tijd kon uitwijken om een botsing te voorkomen.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt het rijgedrag van verdachte tot de conclusie dat verdachte zeer onvoorzichtig, onnadenkend en onoplettend heeft gereden en dat verdachte schuld heeft in de zin van artikel 6 WVW.
Ten aanzien van de gevolgen voor de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , overweegt de rechtbank als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, zijn van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. [slachtoffer 1] heeft aan het ongeval gebroken lendenwervels en letsel aan zijn knie overgehouden. Hij heeft hierdoor een aantal werkopdrachten af moeten zeggen. [slachtoffer 2] heeft aan het ongeval gebroken ribben en letsel aan zijn elleboog overgehouden. Hij heeft tot 1 april 2023 niet kunnen werken. Bij geen van beide slachtoffers blijkt uit de stukken dat sprake is geweest van operatief ingrijpen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de beschikbare medische informatie onvoldoende blijkt dat het letsel van beide slachtoffers zwaar lichamelijk letsel betreft. Wel is de rechtbank van oordeel dat het letsel van beide slachtoffers valt onder zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.
Alles overwegend komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde, zoals hieronder weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 12 november 2022 te Hoek, gemeente Terneuzen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder (Beginnend Bestuurder) van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Provinciale weg N62 (Westerscheldetunnelweg) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onnadenkend en onoplettend te rijden met een snelheid van tussen de 149 kilometer per uur en 152 kilometer per uur en het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle te houden en daarbij het door hem bestuurde voertuig niet tijdig af te remmen en met het door hem bestuurde voertuig niet tijdig naar links uit te wijken en het door hem bestuurde voertuig niet tijdig tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
vervolgens in botsing te komen met de voor hem, verdachte, rijdende auto, waardoor anderen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 derde lid Wegenverkeerswet 1994;
2.
op 12 november 2022, te Hoek, gemeente Terneuzen, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 115 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen vijf jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven, zijnde een datum waarop hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en waarop hem voor het eerst een rijbewijs van categorie B is afgegeven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 160 uur, te vervangen door 80 dagen hechtenis, en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en wijst op het blanco strafblad. Opgemerkt wordt dat beide feiten tot hetzelfde feitencomplex behoren. Ook zal mogelijk nog een civiel traject volgen in verband met de veroorzaakte schade. Verzocht wordt de taakstraf te matigen dan wel deels voorwaardelijk op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft door zijn schuld als (beginnend) bestuurder van een personenauto, door zeer onvoorzichtig, onnadenkend en onoplettend te rijden, een verkeersongeval veroorzaakt. Hij is onder invloed van alcohol gaan autorijden en is met een snelheid van ongeveer 150 kilometer per uur achterop de voor hem rijdende auto gereden. Waar verdachte zijn snelheid naar een lagere snelheid had moeten aanpassen door de laagstaande zon, heeft hij juist een agressieve versnelling gemaakt van 100 naar ongeveer 150 kilometer per uur. De bestuurder van de voor verdachte rijdende auto heeft geen enkele kans gehad om te kunnen reageren op het zeer gevaarzettende rijgedrag van verdachte. De inzittenden van deze auto hebben als gevolg van het rijgedrag van verdachte gebroken lendenwervels, gebroken ribben en ander letsel opgelopen. Dit letsel was zodanig dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Dit alles wordt verdachte zwaar aangerekend.
De rechtbank acht ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten sprake van eendaadse samenloop.
De rechtbank houdt rekening met de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat hij blijkens zijn strafblad niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Ook weegt de rechtbank mee dat de kosten van de schade aan de bij het ongeval betrokken auto, die van de vader van verdachte was, voor rekening van verdachte komen en hij daarvoor een betalingsregeling met zijn vader heeft getroffen. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat de gevolgen voor de slachtoffers, hoe ernstig ook, relatief beperkt zijn gebleven.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een taakstraf van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis, passend en geboden. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van 15 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Deze deels voorwaardelijke bijkomende straf dient er vooral toe verdachte het belang van een verantwoorde rijstijl in te scherpen en er zo voor te zorgen dat hij niet opnieuw een strafbaar feit zal begaan.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop van
feit 1 primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor aan een ander tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden wordt toegebracht en terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, derde lid van deze wet en
feit 2:overtreding van artikel 8, derde lid, aanhef en onderdeel a, van de
Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uur;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 (zestig) dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 15 (vijftien) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van (2) twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 maart 2024.
Mr. Kempen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.