Eiseres sub 2, hierna te noemen [eiseres] , heeft o.a. als bedrijfsactiviteiten het fokken van, en de handel in, paarden alsook het exploiteren van dekhengsten.
[gedaagde] is een professionele dressuuramazone en is tevens eigenaresse van de goedgekeurde dekhengst [naam 1] .
Op of omstreeks 22 februari 2017 zijn [eiseres] , vertegenwoordigd door eiser sub 1 (hierna: [eiser] ), en [gedaagde] een overeenkomst met elkaar aangegaan strekkende de exploitatie van [naam 1] (hierna: de overeenkomst).
Uit hoofde van de overeenkomst werd [naam 1] ter exploitatie bij [eiseres] gestald. [eiseres] nam de verzorging van de hengst en het winnen, bewaren en verkopen van sperma op zich en droeg de daarmee gepaarde kosten. De verkoopopbrengst van de sperma werd gelijkelijk bij helfte tussen [eiseres] en [gedaagde] verdeeld.
Tussen [eiser] en [gedaagde] was goed contact. Uit de overgelegde whatsappcorrespondentie volgt dat [eiseres] regelmatig op verzoek van [gedaagde] substantiële voorschotten aan haar heeft overgemaakt in tijden dat zij geld nodig had, in plaats van te wachten op de eindafrekening.
In het dekseizoen van 2017 was de opbrengst € 66.250,00, in het jaar 2018 werd een netto opbrengst gerealiseerd van € 53.650,00.
De overeenkomst is eind december 2019/begin januari 2020 geëindigd. Op 4 januari 2020 heeft [gedaagde] [naam 1] bij [eiseres] opgehaald.
Er is tussen partijen discussie ontstaan over de afwikkeling van de overeenkomst.
Op 8 september 2022 heeft [eiseres] een e-mail verzonden aan [gedaagde] en daarin een gedetailleerd overzicht gegeven van de verkoopresultaten in de jaren 2020 tot en met 2022 van het sperma en aangegeven dat [gedaagde] nog een bedrag toekwam van € 4.364,42. Dit bedrag is 5 oktober 2022 overgemaakt en behouden door [gedaagde] .
[eiseres] beschikt nog over een voorraad niet verkocht diepvriessperma. [eiseres] heeft een beroep gedaan op een retentierecht in verband met de door haar gemaakte en nog niet vergoede kosten.
Op 10 oktober 2023 is [gedaagde] tot dagvaarding overgegaan, waarbij zij naast [eiseres] ook [eiser] heeft gedagvaard en betaling van € 264.000,00 heeft gevorderd. Zij legde aan deze vordering ten grondslag dat [eisers] toerekenbaar tekort zou zijn geschoten, althans onrechtmatig zou hebben gehandeld, door diepvriessperma niet af te geven. De hoofdsom is gebaseerd op 718 diepvriesrietjes, waarmee 176 inseminaties zouden kunnen worden uitgevoerd, tegen een dekgeld van € 1.500,00.
[eisers] werd gedagvaard tegen 6 december 2023. Op deze roldatum heeft zich geen advocaat voor [eisers] gesteld, waarna de rechtbank verstek heeft verleend. De zaak is daarna verwezen naar de rol van 3 januari 2024 voor het wijzen van verstekvonnis.
Bij verstekvonnis van 3 januari 2024 is de vordering tot betaling van € 264.000,00 aan [gedaagde] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2020, toegewezen.
Op 8 januari 2024 is het verstekvonnis betekend aan [eisers]
[naam 2] heeft in opdracht van [eiseres] de economische waarde van 698 rietjes diepvriessperma van de hengst [naam 1] , waardepeildatum 11 januari 2024, getaxeerd op € 29.450,00.
Op 31 januari 2024 is de verzetdagvaarding uitgebracht door [eisers]