ECLI:NL:RBZWB:2024:1485

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
C/02/418001 / KG ZA 24-14(E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Römers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding over verstekvonnis en zekerheidstelling

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, staat de vraag centraal of een verstekvonnis ten uitvoer mag worden gelegd. De eiseres, een BV die zich bezighoudt met de fokkerij en handel in paarden, heeft in een bodemprocedure geen verweer gevoerd tegen de vordering van de gedaagde, een professionele dressuuramazone. De rechtbank heeft de vordering van de gedaagde tot betaling van € 264.000 toegewezen, met de bepaling dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad is. De eiseres heeft echter verzet aangetekend tegen dit vonnis, wat heeft geleid tot het huidige kort geding, waarin de voorzieningenrechter moet beoordelen of de executie van het verstekvonnis moet worden geschorst.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de executie van het verstekvonnis alleen kan plaatsvinden als de gedaagde zekerheid stelt in de vorm van een bankgarantie. Dit besluit is genomen omdat de voorzieningenrechter van mening is dat het belang van de eiseres bij zekerheidstelling zwaarder weegt dan het belang van de gedaagde om het vonnis zonder zekerheid te executeren. De voorzieningenrechter heeft daarbij ook rekening gehouden met het restitutierisico voor de eiseres, aangezien de gedaagde in het buitenland woont en het onduidelijk is of zij in staat is om een eventueel terug te betalen bedrag te voldoen.

De voorzieningenrechter heeft de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die zijn begroot op € 2.085,37. Dit vonnis is uitgesproken op 7 maart 2024 door mr. M. Römers en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/418001 / KG ZA 24-14
Vonnis in kort geding van 7 maart 2024
in de zaak van

1.[eiser] ,

te [plaats 1] ,
2.
[eiseres] BV,
te [plaats 2] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaten: mr. L.M. Schelstraete en mr. V. Zitman,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 3] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. S.A. Wensing.

1.De zaak in het kort

[gedaagde] heeft [eisers] gedagvaard in een bodemprocedure en betaling gevorderd van een bedrag van € 264.000. In die procedure heeft [eisers] geen verweer gevoerd en is tegen hem verstek verleend. De rechtbank heeft de vordering van [gedaagde] toegewezen, waardoor [eisers] een bedrag van € 264.000 plus de proceskosten aan [gedaagde] moet betalen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat wil zeggen dat het instellen van een rechtsmiddel de werking van het vonnis niet schorst.
[eisers] heeft inmiddels het rechtsmiddel van verzet ingesteld en verweer gevoerd tegen de vordering van [gedaagde] . Daarmee wordt de bodemprocedure voortgezet. Dit zal in de toekomst leiden tot een vonnis waarin alsnog het verweer van [eisers] beoordeeld zal worden.
In dit kort geding (dit wordt een executiegeschil genoemd) gaat het niet om de vraag wie inhoudelijk gelijk heeft. Dat wordt door de bodemrechter beoordeeld. Het gaat in dit kort geding alleen om de vraag of [gedaagde] door mag gaan met het ten uitvoer leggen van het verstekvonnis of niet. De voorzieningenrechter vindt dat [gedaagde] dit alleen mag als zij zekerheid stelt in de vorm van een bankgarantie.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 januari 2024, met producties genummerd 1 tot en met 4,
- de akte houdende overlegging producties, met producties genummerd 5 tot en met 23 van de zijde van [eisers]
- de producties genummerd 1 tot en met 5 van de zijde van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling van 22 februari 2024,
- de spreekaantekeningen van de zijde van [eisers]
- de pleitaantekeningen van de zijde van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

Eiseres sub 2, hierna te noemen [eiseres] , heeft o.a. als bedrijfsactiviteiten het fokken van, en de handel in, paarden alsook het exploiteren van dekhengsten.
[gedaagde] is een professionele dressuuramazone en is tevens eigenaresse van de goedgekeurde dekhengst [naam 1] .
Op of omstreeks 22 februari 2017 zijn [eiseres] , vertegenwoordigd door eiser sub 1 (hierna: [eiser] ), en [gedaagde] een overeenkomst met elkaar aangegaan strekkende de exploitatie van [naam 1] (hierna: de overeenkomst).
Uit hoofde van de overeenkomst werd [naam 1] ter exploitatie bij [eiseres] gestald. [eiseres] nam de verzorging van de hengst en het winnen, bewaren en verkopen van sperma op zich en droeg de daarmee gepaarde kosten. De verkoopopbrengst van de sperma werd gelijkelijk bij helfte tussen [eiseres] en [gedaagde] verdeeld.
Tussen [eiser] en [gedaagde] was goed contact. Uit de overgelegde whatsappcorrespondentie volgt dat [eiseres] regelmatig op verzoek van [gedaagde] substantiële voorschotten aan haar heeft overgemaakt in tijden dat zij geld nodig had, in plaats van te wachten op de eindafrekening.
In het dekseizoen van 2017 was de opbrengst € 66.250,00, in het jaar 2018 werd een netto opbrengst gerealiseerd van € 53.650,00.
De overeenkomst is eind december 2019/begin januari 2020 geëindigd. Op 4 januari 2020 heeft [gedaagde] [naam 1] bij [eiseres] opgehaald.
Er is tussen partijen discussie ontstaan over de afwikkeling van de overeenkomst.
Op 8 september 2022 heeft [eiseres] een e-mail verzonden aan [gedaagde] en daarin een gedetailleerd overzicht gegeven van de verkoopresultaten in de jaren 2020 tot en met 2022 van het sperma en aangegeven dat [gedaagde] nog een bedrag toekwam van € 4.364,42. Dit bedrag is 5 oktober 2022 overgemaakt en behouden door [gedaagde] .
[eiseres] beschikt nog over een voorraad niet verkocht diepvriessperma. [eiseres] heeft een beroep gedaan op een retentierecht in verband met de door haar gemaakte en nog niet vergoede kosten.
Op 10 oktober 2023 is [gedaagde] tot dagvaarding overgegaan, waarbij zij naast [eiseres] ook [eiser] heeft gedagvaard en betaling van € 264.000,00 heeft gevorderd. Zij legde aan deze vordering ten grondslag dat [eisers] toerekenbaar tekort zou zijn geschoten, althans onrechtmatig zou hebben gehandeld, door diepvriessperma niet af te geven. De hoofdsom is gebaseerd op 718 diepvriesrietjes, waarmee 176 inseminaties zouden kunnen worden uitgevoerd, tegen een dekgeld van € 1.500,00.
[eisers] werd gedagvaard tegen 6 december 2023. Op deze roldatum heeft zich geen advocaat voor [eisers] gesteld, waarna de rechtbank verstek heeft verleend. De zaak is daarna verwezen naar de rol van 3 januari 2024 voor het wijzen van verstekvonnis.
Bij verstekvonnis van 3 januari 2024 is de vordering tot betaling van € 264.000,00 aan [gedaagde] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2020, toegewezen.
Op 8 januari 2024 is het verstekvonnis betekend aan [eisers]
[naam 2] heeft in opdracht van [eiseres] de economische waarde van 698 rietjes diepvriessperma van de hengst [naam 1] , waardepeildatum 11 januari 2024, getaxeerd op € 29.450,00.
Op 31 januari 2024 is de verzetdagvaarding uitgebracht door [eisers]

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vordert primair schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 3 januari 2024, totdat in verzet bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis over het tussen partijen bestaande geschil (in hoofdzaak) is beslist. Subsidiair vordert [eisers] schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis, onder de verplichting dat [eisers] een bankgarantie stelt voor een bedrag van € 289.302,46. Meer subsidiair vordert [eisers] te bepalen dat de executie van voornoemd vonnis slechts mag plaatsvinden tegen een zekerheidstelling door [gedaagde] , in de vorm van een bankgarantie voor een bedrag van € 289.302,46. Zowel primair, subsidiair als meer subsidiair vordert [eisers] veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente. Tot slot vordert [eisers] om gelijktijdig met het vonnis een certificaat af te geven zoals bedoeld in artikel 53 van de Brussel I-bis Verordening.
4.2.
[eisers] legt aan de vordering het volgende ten grondslag:
- er is sprake van misbruik van executiebevoegdheid (zie 4.3);
- het verstekvonnis van 3 januari 2024 bevat kennelijke misslagen (zie 4.4); en
- een belangenafweging moet in het voordeel van [eisers] uitvallen (zie 4.5).
4.3.
Er is volgens [eisers] sprake van misbruik van executiebevoegdheid omdat mr. Wensing geen kopie van een zogenoemd B1-formulier heeft toegezonden aan mr. Reddingius (de voormalig advocaat van [eisers] ). De dagvaarding die heeft geleid tot het verstekvonnis is bij de rechtbank op 6 december 2023 aangebracht met dit B1-formulier, en mr. Reddingius is daarover niet geïnformeerd. Was dit wel gebeurd dan had mr. Reddingius zich als advocaat voor [eisers] gesteld, en gemotiveerd verweer gevoerd. Daarnaast is niet voldaan aan de substantiëringsplicht, omdat het verweer van [eisers] niet volledig in de dagvaarding is weergegeven en weerlegd. De rechtbank heeft hierdoor bij het wijzen van het vonnis de verweren van [eisers] dan ook niet voldoende kunnen betrekken.
4.4.
Voorts stelt [eisers] dat sprake is van de volgende misslagen, waardoor de rechtbank de gevorderde hoofdsom en rente, in ieder geval niet in zijn geheel, had kunnen toewijzen.
1. Ten eerste stelt hij dat de omzettingsverklaring niet rechtsgeldig is. Voor omzetting van de verbintenis tot afgifte van het sperma in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding is verzuim noodzakelijk. Hoewel in de dagvaarding wel is gesteld dat [eiser] in verzuim zou zijn geraakt, is niet toegelicht per wanneer en op welke wijze dit zou zijn gebeurd, zodat de omzettingsverklaring van 10 november 2022 niet voldoet aan de aan de wet gestelde eisen.
2. In de tweede plaats heeft [gedaagde] de gevorderde schadevergoeding berekend op een bedrag van € 264.000,00 op basis van 718 diepvriesrietjes, waarmee 176 inseminaties zouden kunnen worden uitgevoerd met een dekgeld van € 1.500,00. [eiseres] beschikt echter over 698 rietjes, hetgeen ook blijkt uit de e-mailberichten van 22 november 2022 en 29 november 2022 van mr. Reddingius (productie 11 bij dagvaarding).
4.5.
Tot slot stelt [eisers] dat een belangenafweging in het voordeel van [eisers] uit moet vallen. Er is sprake van een groot restitutierisico, omdat [gedaagde] woonachtig is in het buitenland, het daadwerkelijke adres van [gedaagde] onbekend is en [eisers] niet bekend is met de vermogensbestanddelen waarop zij verhaal zou kunnen nemen, als het verstekvonnis na verzet zou worden vernietigd. Dit restitutierisico maakt dat de executie van het verstekvonnis tevens zal leiden tot een onomkeerbare situatie. Een geïnd geldbedrag zal waarschijnlijk worden aangewend ter bekostiging van haar levensonderhoud en de paardensport. Als de executie van het vonnis zal plaatsvinden door bijvoorbeeld het executoriaal beslaan en verkopen van paarden van [eisers] dan geldt dat die verkopen niet meer kunnen worden teruggedraaid. Bovendien is door [gedaagde] niet gesteld dat en waarom zij op korte termijn over het door de rechtbank toegewezen bedrag zou moeten kunnen beschikken. [eisers] heeft [gedaagde] vervangende zekerheid aangeboden voor een bedrag van € 299.912,23, waarvan zij inmiddels € 5.228,77 aan proceskosten heeft betaald. Deze zekerheid is aangeboden in de vorm van een bankgarantie of een escrow. [gedaagde] wenste hier geen gebruik van te maken.
4.6.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
4.7.
Op het verweer van [gedaagde] en de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Bevoegdheid
5.1.
Gelet op de woonplaats van [gedaagde] dient ten eerste beoordeeld te worden of
de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen. Omdat
[gedaagde] woonachtig is in België, is de Verordening nr. 1215/2012 (hierna: Brussel I bis-
Verordening) van toepassing. Op grond van artikel 24 lid 5 Brussel I bis-Verordening zijn
de gerechten van de lidstaat van de plaats van tenuitvoerlegging exclusief, dus ongeacht de
woonplaats van partijen of een forumkeuze, internationaal bevoegd. De plaats van
tenuitvoerlegging is de woonplaats van [eiser] . Hieruit volgt dat de Nederlandse rechter
internationaal bevoegd is.
Het geschil betreft een executiegeschil, waarbij de spoedeisendheid voortvloeit uit
de aard van het geschil. De voorzieningenrechter ontleent zijn bevoegdheid
aan artikel 438 lid 1 jo. lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
(Rv).
Toetsingskader
5.2.
[gedaagde] beschikt op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde verstekvonnis van deze rechtbank van 3 januari 2024 over een executoriale titel om tot inning van de hoofdsom van € 264.000,00, vermeerderd met rente en kosten, over te gaan. De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord is of de tenuitvoerlegging van het vonnis op de voet van artikel 438 lid 2 Rv moet worden geschorst, of dat een andere voorziening moet worden getroffen, totdat op het door [eisers] tegen het vonnis ingestelde verzet is beslist.
5.3.
Het gaat hier om de situatie dat een rechtsmiddel is ingesteld tegen een vonnis dat dat ten uitvoer wordt gelegd. Voor die situatie gelden de regels die de Hoge Raad in zijn arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) heeft geformuleerd. Die zijn – kort gezegd – de volgende:
1. uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling uitvoerbaar moet zijn, zonder de voorwaarde van een zekerheidsstelling;
2. hiervan kan worden afgeweken als het belang van de veroordeelde (hier [eisers] ) bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen (hier [gedaagde] ) bij de uitvoerbaarheid daarvan;
3. in dit kort geding moet worden uitgegaan van de vaststellingen, oordelen en beslissingen in het verstekvonnis, tenzij sprake is geweest van een kennelijke misslag;
4. bovendien moet in dit kort geding de kans van slagen van het door [eisers] ingestelde rechtsmiddel verzet buiten beschouwing blijven;
5. als de beslissing over de uitvoerbaarheid is gemotiveerd en geen kennelijke misslag bevat, moet eiser feiten en omstandigheden stellen die zich na de uitspraak hebben voorgedaan en rechtvaardigen dat nu anders wordt beslist.
Dit is een ruimere maatstaf dan de maatstaf of het ten uitvoer leggen van een vonnis misbruik van bevoegdheid oplevert. Wat [eisers] daarover heeft gesteld kan eventueel bij de belangenafweging worden meegenomen.
De motivering van de uitvoerbaarheid
5.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de beslissing over de uitvoerbaarheid van het verstekvonnis niet is gemotiveerd. Dat hoefde ook niet omdat er geen verweer is gevoerd. [eisers] hoeft dus geen feiten en omstandigheden te stellen die dateren van na het vonnis.
Kennelijke misslag
5.5.
Als verstek is verleend moet de rechter volgens de wet (artikel 139 Rv) de vordering toewijzen. Dit is alleen anders als de vordering onrechtmatig of ongegrond lijkt. De rechtbank heeft in het verstekvonnis geoordeeld dat daarvan geen sprake is en de vordering toegewezen. Aan dat oordeel en die beslissing is de voorzieningenrechter gebonden, tenzij sprake is van een kennelijke juridische of feitelijke misslag (zie overweging 5.3, nr. 3). Daarvan is alleen sprake, als direct duidelijk en redelijkerwijs niet voor discussie vatbaar is, dat een vonnis een onjuistheid bevat. Aan die maatstaf is in dit geval niet voldaan. Het enkele feit dat tegen het oordeel van de rechtbank dat [eisers] in verzuim zou zijn geraakt inhoudelijke argumenten zijn aan te voeren, betekent nog niet dat direct duidelijk is dat het oordeel van de rechtbank onjuist is. Hetzelfde geldt voor de berekening van de gevorderde schadevergoeding. Een inhoudelijke beoordeling zou bovendien leiden tot een verkapt hoger beroep. Daarvoor is geen plaats, omdat de voorzieningenrechter de kans van slagen van het rechtsmiddel verzet buiten beschouwing moet laten (zie overweging 5.3, nr. 4). De conclusie is dat het verstekvonnis geen kennelijke misslag bevat.
Belangenafweging
5.6.
Het verstekvonnis is gewezen zonder dat inhoudelijk verweer naar voren is gebracht. Met dat verweer kan in dit kort geding niet alsnog rekening worden gehouden (zie overweging 5.3, nr. 4). Bij een verstekvonnis kan wel eerder dan bij een op tegenspraak gewezen vonnis gekomen worden tot een belangenafweging die in het voordeel van de veroordeelde partij uitvalt. Dit omdat de bij verstek toegewezen vordering is getoetst op onrechtmatigheid of ongegrondheid, uitsluitend op basis van de eenzijdige stellingen van [gedaagde] .
5.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het niet doorsturen van het B1-formulier door de advocaat van [gedaagde] naar de toenmalige advocaat van [eisers] geen reden is om de tenuitvoerlegging te schorsen. De dagvaarding is betekend aan [eisers] en was bekend bij zowel van [eisers] als haar toenmalige advocaat. Van een advocaat mag worden verwacht zelf het roljournaal te raadplegen of eventueel contact op te nemen met de griffie. De zaak heeft 4 weken voor het wijzen van verstekvonnis gestaan en binnen die termijn had het verstek gezuiverd kunnen worden. Dat dit niet is gebeurd dient voor risico van [eisers] te blijven.
5.8.
In een denkbeeldig scenario dat de vordering van [gedaagde] in de verzetprocedure geheel of grotendeels zou worden afgewezen, zal [gedaagde] aan [eisers] moeten terugbetalen wat zij door tenuitvoerlegging van het verstekvonnis heeft ontvangen. Het is duidelijk dat het hierbij gaat om een aanzienlijk bedrag. In de tijd dat partijen nog samenwerkten heeft [gedaagde] herhaaldelijk [eisers] gevraagd om voorschotten te betalen. [gedaagde] heeft bovendien niet weersproken dat zij de dressuursport op hoog niveau beoefent en dat dat een zeer kostbare aangelegenheid is. Onder die omstandigheden had van [gedaagde] verwacht mogen worden meer duidelijkheid te verschaffen over haar verhaalspositie. Het is nu niet duidelijk hoe [gedaagde] zo’n aanzienlijk bedrag zou kunnen terugbetalen. Daarmee is sprake van een reëel restitutierisico.
5.9.
In het scenario dat ook in de verzetprocedure [gedaagde] een groot bedrag van [eisers] te vorderen heeft, moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat uit de jaarrekening over 2022 van [eiser] BV blijkt van een negatief eigen vermogen. Niet duidelijk is wat op dit moment de financiële positie is van [eisers] heeft aangeboden zekerheid te stellen, maar geen controleerbare stukken ingediend waaruit blijkt dat [eisers] daartoe daadwerkelijk in staat is. Aan het aanbod tot het stellen van zekerheid wordt daarom voorbij gegaan. Anderzijds kan uit de stelling dat [eisers] herhaalde malen zekerheid heeft aangeboden worden opgemaakt, dat [eisers] niet ernstig in de problemen zal komen door de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis.
5.10.
Op grond van het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot het treffen van een voorziening die zoveel mogelijk recht doet aan de belangen van beide partijen. [gedaagde] zal het verstekvonnis ten uitvoer mogen leggen, maar wel onder de voorwaarde dat zij zekerheid stelt voor het nu nog openstaande bedrag van € 289.302,46 in de vorm van een bankgarantie. Het belang van [eisers] bij zekerheidstelling door [gedaagde] weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] om het vonnis ten uitvoer te leggen zonder zekerheidstelling. De meer subsidiaire vordering zal worden toegewezen.
5.11.
De voorzieningenrechter zal een certificaat als bedoeld in artikel 53 Brussel I bis-Verordening afgeven en daarvoor het formulier in bijlage 1 bij deze Verordening gebruiken.
5.12.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.085,37

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
bepaalt dat de executie van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, in de zaak met zaaknummer/rolnummer C/02/416545 / HA ZA 23-629 op 3 januari 2024 gewezen vonnis slechts mag plaatsvinden tegen een zekerheidstelling door [gedaagde] in de vorm van een bankgarantie voor een bedrag van € 289.302,46,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.085,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Römers en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2024.