ECLI:NL:RBZWB:2024:1470

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
C/02.417679 JE RK 23-2319
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling minderjarige wegens gebrek aan ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 28 februari 2023 en zou eindigen op 28 februari 2024. De gecertificeerde instelling (GI) verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een periode van zes maanden, omdat er nog onvoldoende vooruitgang was geboekt met betrekking tot de gestelde doelen, waaronder contactherstel tussen [minderjarige] en zijn vader.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 februari 2024 heeft de kinderrechter de aanwezigen gehoord, waaronder de ouders en de GI. De kinderrechter heeft [minderjarige] ook gesproken over zijn situatie. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar [minderjarige] woont bij zijn moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er al geruime tijd geen contact is tussen [minderjarige] en zijn vader, maar dat [minderjarige] op dit moment goed functioneert, zowel op school als thuis. De kinderrechter concludeert dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is voor [minderjarige], ondanks het gebrek aan contact met zijn vader.

De kinderrechter heeft overwogen dat de hulpverlening voor [minderjarige] en zijn ouders kan worden voortgezet in een vrijwillig kader, zonder dat de ondertoezichtstelling hoeft te worden verlengd. De gestelde doelen van de ondertoezichtstelling zijn niet behaald, maar dit vormt op zich geen grond voor verlenging. De kinderrechter wijst het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af, met de opmerking dat de ouders en de GI betrokken blijven bij de hulpverlening voor [minderjarige]. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/417679 / JE RK 23-2319
Datum uitspraak: 20 februari 2024

beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,

hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M.J.W. Jongenelen,

[de vader] ,

hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

Het verloop van de procedure

De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 29 december 2023, met bijlagen;
  • de brief van de GI van 9 januari 2024, met bijlage;
  • de beschikkingen van de kinderrechter van deze rechtbank van 28 februari 2023 en 12 juni 2023.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder, met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter op 19 februari 2024. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter een samenvatting gegeven van hetgeen [minderjarige] tijdens het gesprek heeft gezegd. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

De feiten

De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] woont bij zijn moeder.
Bij voornoemde beschikking van 28 februari 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 28 februari 2023 tot 28 augustus 2023. De behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing op het resterende deel van het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming is aangehouden. Bij voornoemde beschikking van 12 juni 2023 is het resterende deel van het verzoek toegewezen en is [minderjarige] onder toezicht gesteld van 28 augustus 2023 tot 28 februari 2024.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Het standpunt van verzoeker

De GI legt aan haar verzoek ten grondslag dat er nog weinig vooruitgang is geboekt met betrekking tot de gestelde doelen. Deze doelen hielden het volgende in:
- [minderjarige] kan bij iemand zijn gevoelens/emoties uiten;
- [minderjarige] heeft onbelast en veilig contact met beide ouders;
- ouders communiceren met elkaar in het belang van [minderjarige] , zijn vinden een manier om in het belang van [minderjarige] te kijken naar het ouderschap zonder daarbij gebeurtenissen uit het verleden leidend te laten zijn.
In september 2023 is [geestelijke gezondheidszorg] gestart met individuele hulp voor [minderjarige] . Ook is [jeugdorganisatie] gestart met hulp voor ouders. Moeder informeert vader tweewekelijks, maar buiten die informatie om verdraagt zij geen communicatie met vader. Vader heeft op zijn beurt veel vragen over de overdracht en wil betrokken worden bij beslissingen over bijvoorbeeld gezondheid of ondersteuning op school. Met moeder is besproken dat zij meer details zal delen met vader en met vader is besproken dat hij zal moeten leren accepteren dat hij weinig invloed heeft op het opgroeien van [minderjarige] en dat het aandringen of een vorm van meedenken of meebeslissen juist averechts werkt.
Wat betreft [minderjarige] wordt het onderwerp “vader” elke week besproken. Op dit moment staat hij nog niet open voor contact met vader. Hij zegt daar meer tijd voor nodig te hebben. Er is voor gekozen om dit voor nu te laten rusten. Er lijkt een kleine opening te zijn bij [minderjarige] , maar het is nog onduidelijkheid of het daadwerkelijk tot contactherstel gaat komen. De GI wil de ondertoezichtstelling voor een periode van zes maanden verlengen om hierin verder duidelijkheid te scheppen.
Op de mondelinge behandeling heeft de GI aangegeven dat zij niet verwacht dat binnen zes maanden na heden tot contactherstel gekomen kan worden. Het is niet helpend geweest dat het vanwege de wachtlijsten lang heeft geduurd voordat de hulp aan [minderjarige] en partijen van de grond is gekomen. Ook het gegeven dat veel tijd is verstreken sinds het verbreken van het contact tussen [minderjarige] en vader is een complicerende factor. Het was beter geweest om de ondersteuning direct na de breuk in te zetten. De belevingen van [minderjarige] en vader over het voorval voorafgaand aan de contactbreuk lopen uiteen en bij [minderjarige] lijkt er geen ruimte te zijn voor het maken van een gezamenlijk gedragen verhaal. Het lukt nu niet [minderjarige] te motiveren contact te hebben met zijn vader en het forceren van contact heeft als risico dat [minderjarige] en de vader afhankelijk blijven van hulpverlening voor het voortzetten van contact, omdat de intrinsieke motivatie daarvoor ontbreekt. [minderjarige] heeft voor het hebben van bestendig en onbelast contact met zijn vader twee ouders nodig die dat in woord én daad ondersteunen. Moeder zegt dat contact tussen [minderjarige] en vader belangrijk te vinden, maar tegelijkertijd ziet [minderjarige] dat het zijn moeder niet lukt om met zijn vader in contact te komen. Ook kan het forceren van contact leiden tot meer spanning bij [minderjarige] . Wat betreft de hulpverlening voor ouders was het plan in te zetten op solo parallel ouderschap. Dat is lastig gebleken, omdat er geen contact is tussen vader en [minderjarige] , zodat vader geen feitelijke invulling kan geven aan het ouderschap.

De standpunten van belanghebbenden

In het kindgesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] , samengevat, het volgende aangegeven. Het gaat goed met hem. Zowel op school als thuis. Hij heeft wekelijks gesprekken met [jeugdhulp] van [geestelijke gezondheidszorg]. Dat vindt hij prima, maar als die gesprekken er niet meer zouden zijn dan is dat ook prima. Hij weet niet precies wat de ondertoezichtstelling inhoudt en ziet de meerwaarde hiervan ook niet helemaal.
Vader geeft in de door de GI overgelegde brief aan dat hij bang is dat verlenging van de ondertoezichtstelling een onvermijdbare weg is. Ook al is geen van de doelen bereikt en is er niet of nauwelijks zicht op verandering. Gelet op het afgelopen jaar lijkt een voortzetting van ‘slechts’ zes maanden niet toereikend. Vader vraagt zich af wat de andere mogelijkheden zijn. Hij geeft aan dat er vooral is gepraat over de ander, het verleden en de situatie, maar dat er nooit met elkaar gepraat is. Volgens vader zal toch gezamenlijk tot een constructief plan voor [minderjarige] moeten worden gekomen. Hij hoopt en wenst dat het vervolg van de ondertoezichtstelling een andere insteek en andere uitkomst mag hebben. Vader denkt dat de sleutel tot contactherstel bij ouders ligt en hij begrijpt niet waarom hij als vader buiten beeld gehouden wordt. Vader vraagt zich af hoe hij vorm kan geven aan zijn vaderschap in het geval dat de ondertoezichtstelling wordt afgesloten.
Moeder heeft op de mondelinge behandeling aangegeven dat zij achter verlenging van de ondertoezichtstelling staat. In ieder geval zodat [jeugdhulp] van [geestelijke gezondheidszorg] in beeld blijft en de gesprekken bij [jeugdorganisatie], waarin moeder handvatten krijgt aangereikt voor de communicatie met vader, kunnen doorlopen. Voor haar ligt de focus niet op het bereiken van een vorm van omgang, maar vooral om de mogelijkheid voor contact tussen [minderjarige] en vader levend te houden voor [minderjarige] .

De beoordeling

Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
De kinderrechter overweegt als volgt. Het is zorgelijk dat er al geruime tijd geen contact is tussen vader en [minderjarige] . Echter, uit de stukken, het kindgesprek en het verhandelde op de mondelinge behandeling volgen geen concrete aanwijzingen dat [minderjarige] daar zodanig last van heeft dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Het gaat goed met [minderjarige] , zowel op school als buiten school. Dit geeft hij zelf aan, maar ook de GI heeft dit op de mondelinge behandeling aangegeven. Waar [minderjarige] een jaar geleden veelvuldig de grenzen opzocht (met name op school), moeilijk te sturen was hierin en zijn aandeel in conflictsituaties niet leek te zien, is dit nu niet meer het geval. Het niet hebben van contact met zijn vader is weliswaar een risico voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] en daar kan hij mogelijk in de toekomst last van krijgen, maar dit alleen is onvoldoende om nu te spreken van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] .
Dat betekent niet dat er geen taak meer ligt voor de reeds ingezette hulpverlening. Dat de ondertoezichtstelling niet wordt verlengd, betekent niet dat er niet meer hoeft te worden gewerkt aan contact(herstel) tussen [minderjarige] en vader. De kinderrechter is van oordeel dat het belang van [minderjarige] vergt dat hulpverlening wordt ingezet voor hem en de ouders, maar deze hulpverlening kan in een vrijwillig kader worden voortgezet. Ouders hebben op de mondelinge behandeling aangegeven achter de reeds ingezette hulpverlening te staan en de kinderrechter gaat er daarom van uit dat [jeugdorganisatie] en [geestelijke gezondheidszorg] betrokken zullen blijven bij ouders en [minderjarige] . De moeder heeft op de mondelinge behandeling ook aangegeven dat zij ervoor zal zorgen dat de gesprekken tussen [minderjarige] en [jeugdhulp] van [geestelijke gezondheidszorg] worden voortgezet.
De gestelde doelen van de ondertoezichtstelling, zoals het herstel van contact tussen [minderjarige] en vader en het opstellen van het ouderschapsplan, zijn niet behaald en dat is een bittere conclusie. Maar het niet behaald hebben van de gestelde doelen vormt op zich geen grond om de ondertoezichtstelling te verlengen. Er is immers naar het oordeel van de kinderrechter niet meer aan de wettelijke vereisten van een ondertoezichtstelling voldaan.
Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal daarom worden afgewezen.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024 door mr. Bollen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Reijerse als griffier, en op schrift gesteld op 5 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.