In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 januari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de bijbehorende boetebeschikking beoordeeld. De belanghebbende, vertegenwoordigd door een bewindvoerder, had een naheffingsaanslag van € 734 ontvangen voor het tijdvak van 9 maart 2021 tot en met 8 maart 2022, evenals een boete van € 734. De inspecteur van de belastingdienst had het bezwaar van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard, maar de boete gematigd tot € 73 vanwege de financiële omstandigheden van de belanghebbende.
De rechtbank heeft op 2 november 2023 de zaak behandeld, waarbij de inspecteur werd vertegenwoordigd door twee advocaten. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht zijn opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende gedurende de relevante periode houder was van een motorrijtuig, waarvan de geldigheid van het kentekenbewijs op verschillende momenten was geschorst. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de belasting correct heeft nageheven, ondanks het verweer van de belanghebbende dat het voertuig in beslag was genomen door Belgische autoriteiten.
De rechtbank oordeelt verder dat de opgelegde boete terecht is opgelegd, aangezien er gebruik is gemaakt van de weg zonder dat motorrijtuigenbelasting was voldaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om de boete verder te matigen, gezien de reeds in aanmerking genomen persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag en de boetebeschikking in stand blijven, en er geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht aan de belanghebbende wordt toegekend.