ECLI:NL:RBZWB:2024:147

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
BRE - 22 _ 4339
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boetebeschikking door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 januari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de bijbehorende boetebeschikking beoordeeld. De belanghebbende, vertegenwoordigd door een bewindvoerder, had een naheffingsaanslag van € 734 ontvangen voor het tijdvak van 9 maart 2021 tot en met 8 maart 2022, evenals een boete van € 734. De inspecteur van de belastingdienst had het bezwaar van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard, maar de boete gematigd tot € 73 vanwege de financiële omstandigheden van de belanghebbende.

De rechtbank heeft op 2 november 2023 de zaak behandeld, waarbij de inspecteur werd vertegenwoordigd door twee advocaten. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht zijn opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende gedurende de relevante periode houder was van een motorrijtuig, waarvan de geldigheid van het kentekenbewijs op verschillende momenten was geschorst. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de belasting correct heeft nageheven, ondanks het verweer van de belanghebbende dat het voertuig in beslag was genomen door Belgische autoriteiten.

De rechtbank oordeelt verder dat de opgelegde boete terecht is opgelegd, aangezien er gebruik is gemaakt van de weg zonder dat motorrijtuigenbelasting was voldaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om de boete verder te matigen, gezien de reeds in aanmerking genomen persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag en de boetebeschikking in stand blijven, en er geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht aan de belanghebbende wordt toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4339

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(bewindvoerder: [bewindvoerder] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 19 augustus 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd over het tijdvak 9 maart 2021 tot en met 8 maart 2022 van € 734 (de naheffingsaanslag) en bij gelijktijdige beschikking een boete opgelegd van € 734 (de boetebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard en de boetebeschikking wegens de financiële omstandigheden van belanghebbende gematigd tot € 73.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de bewindvoerder, en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, zoals deze luiden nu uitspraak op bezwaar, terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van belanghebbende, de beroepsgronden.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, zoals deze luiden na de uitspraak op bezwaar, terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is van 22 januari 2020 tot en met 14 oktober 2022 houder geweest van een motorrijtuig van het merk en type Peugot 307 met [kenteken] (de auto). De geldigheid van het kentekenbewijs is in verschillende perioden geschorst geweest, waaronder in de perioden 10 september 2020 tot en met 5 september 2021 en 6 september 2021 tot en met 20 maart 2022
4.1.
Op 2 maart 2022 op of omstreeks 14:26 uur is via camerabeelden op de A16 geconstateerd dat met de auto gebruik is gemaakt van de weg. Naar aanleiding van deze constatering heeft de inspecteur aan belanghebbende de naheffingsaanslag en de boetebeschikking opgelegd.

Motivering

Naheffingsaanslag
5. Bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing, kan de belasting worden nageheven. [1] Daarbij wordt de na te heffen belasting berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg is gemaakt. [2]
5.1.
De inspecteur heeft – overeenkomstig de hiervoor genoemde wettelijke uitgangspunten – motorrijtuigenbelasting nageheven over de tijdvakken gelegen in de periode 9 maart 2021 tot en met 8 maart 2022. Dat is naar het oordeel van de rechtbank in beginsel terecht.
5.2.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de belasting niet nageheven kan worden over de tijdvakken gelegen in de periode 9 maart 2021 tot 6 februari 2022 omdat de auto gedurende die periode in beslag was genomen door Belgische autoriteiten en er van de auto dus geen gebruik kon worden gemaakt.
5.3.
De rechtbank volgt belanghebbende daarin niet. Alleen indien blijkt dat het motorrijtuig over een gedeelte van de tijdsduur van de vier tijdvakken niet op naam heeft gestaan van degene die het motorrijtuig houdt, wordt over dat gedeelte de belasting niet nageheven. [3] Het is voor de berekening van de naheffing niet van belang dat met de auto gedurende (een gedeelte van) de naheffingsperiode geen gebruik kon worden gemaakt van de weg. [4] In dit geval stond de auto gedurende de tijdvakken waarover is nageheven op naam van belanghebbende. Daarom is er geen reden om naheffing over de periode 9 maart 2021 tot 6 februari 2022 achterwege te laten.
5.4.
Ter zitting heeft de inspecteur nog aangegeven dat ook een eventueel beroep op artikel 9 van het Kaderbesluit motorrijtuigenbelasting hier niet slaagt. De rechtbank acht dat juist. In dit geval is namelijk geen sprake van een van de omstandigheden als genoemd in artikel 9 van het Kaderbesluit motorrijtuigenbelasting.
Boete
6. De inspecteur kan bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing, naast de nageheven belasting een verzuimboete opleggen. [5] De boete is in dit geval in overeenstemming met de wettelijke bepalingen opgelegd.
6.1.
Het beboetbare feit is begaan. Er is namelijk met de auto gebruik gemaakt van de weg in Nederland zonder dat daarvoor motorrijtuigenbelasting is voldaan. Dit wordt aangemerkt als een betalingsverzuim. Opzet of schuld is daarvoor niet vereist. De boete is dus in beginsel terecht aan belanghebbende opgelegd. Een boete dient achterwege te blijven bij afwezigheid van alle schuld. Belanghebbende heeft echter niets aangevoerd dat erop wijst dat daarvan sprake is.
6.2.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de opgelegde verzuimboete passend en geboden is. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar rekening gehouden met de omstandigheden van het geval en de boete gematigd tot € 73. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden, in het bijzonder financiële omstandigheden, van belanghebbende. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de boete verder te matigen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, zoals deze luiden na uitspraak op bezwaar, in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten en hij krijgt ook het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 15 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 35, eerste lid, van de Wet MRB.
2.Artikel 35, tweede lid, van de Wet MRB.
3.Artikel 35, derde lid, van de Wet MRB.
4.Vgl. Hoge Raad 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:973.
5.Op basis van artikel 37 van de Wet MRB 1994, gelezen in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).