Op 6 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk over de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De rechtbank beoordeelt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die de waarde van het object op 1 januari 2021 heeft vastgesteld op € 150.000. De belanghebbende is van mening dat de waarde maximaal € 105.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 7 februari 2024, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende niet aanwezig was, maar de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door een taxateur.
De rechtbank concludeert dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd dat de waarde onderbouwt met vergelijkingsobjecten. De rechtbank oordeelt dat de referentieobjecten voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar adequaat rekening heeft gehouden met de verschillen in oppervlakte en ligging. De rechtbank wijst ook het verzoek van de belanghebbende om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven.