Op 6 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene een geldbedrag van € 64.200,- heeft verkregen, wetende dat dit bedrag afkomstig was uit een misdrijf. De officier van justitie had ontneming van dit bedrag gevorderd, en de zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 februari 2024. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de ontneming.
De rechtbank heeft in haar oordeel overwogen dat de betrokkene geldbedragen heeft ontvangen op zijn rekening voor werkzaamheden die hij niet heeft verricht, en dat deze bedragen een criminele herkomst hadden. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 64.200,- en heeft geen omstandigheden gevonden die aanleiding geven tot een lagere vaststelling van het ontnemingsbedrag. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van het ontnomen bedrag van € 64.200,- en heeft de duur van de gijzeling bij niet-betaling vastgesteld op 1.080 dagen. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare zitting op 6 maart 2024.