ECLI:NL:RBZWB:2024:1464

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
02-096385-23 ontneming
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na witwassen van € 64.200,-

Op 6 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene een geldbedrag van € 64.200,- heeft verkregen, wetende dat dit bedrag afkomstig was uit een misdrijf. De officier van justitie had ontneming van dit bedrag gevorderd, en de zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 februari 2024. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de ontneming.

De rechtbank heeft in haar oordeel overwogen dat de betrokkene geldbedragen heeft ontvangen op zijn rekening voor werkzaamheden die hij niet heeft verricht, en dat deze bedragen een criminele herkomst hadden. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 64.200,- en heeft geen omstandigheden gevonden die aanleiding geven tot een lagere vaststelling van het ontnemingsbedrag. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank heeft de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van het ontnomen bedrag van € 64.200,- en heeft de duur van de gijzeling bij niet-betaling vastgesteld op 1.080 dagen. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare zitting op 6 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-096385-23
vonnis van de rechtbank d.d. 6 maart 2024
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda

1.De procedure

Betrokkene is op 6 maart 2024 door de rechtbank veroordeeld voor onder meer het witwassen van een geldbedrag van € 64.200,- tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 64.200,- gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat betrokkene een geldbedrag heeft verkregen en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf. Hij heeft daarmee een voordeel behaald ter hoogte van € 64.200,-.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging voert geen verweer ten aanzien van de ontneming.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Zoals de rechtbank in de hoofdzaak met parketnummer 02-096385-23 heeft overwogen, acht zij wettig en overtuigend bewezen dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van geldbedragen die door een bedrijf naar zijn rekening zijn overgemaakt voor werkzaamheden die hij niet heeft verricht.
Uit de bankrekeningoverzichten in het dossier blijkt dat er in de periode van 15 maart 2022 tot en met 31 augustus 2023 naar rekeningen van betrokkene geldbedragen van tezamen € 64.200,- zijn overgemaakt. Betrokkene wist dat deze geldbedragen een criminele herkomst hadden.
Op basis hiervan schat de rechtbank het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 64.200,-.
4.2
Vaststelling ontnemingsbedrag
Door de verdediging is geen draagkrachtverweer gevoerd. De rechtbank ziet verder ook geen omstandigheden op basis waarvan het vast te stellen ontnemingsbedrag gematigd zou moeten worden. De rechtbank zal het terug te betalen bedrag vaststellen op € 64.200,-.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 64.200,-.
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 64.200,-, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
1.080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. M. Breeman, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D. van Spelde en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 maart 2024.