ECLI:NL:RBZWB:2024:1461

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
02/135682-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met een zwaard en strafoplegging

Op 6 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond in de nacht van 30 op 31 oktober 2021, waarbij de verdachte met een zwaard een aangever heeft aangevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanwezig was in de woning van een buurvrouw, waar een ruzie ontstond tussen de aangever en de partner van de buurvrouw. Tijdens deze ruzie heeft de verdachte de aangever met een zwaard geslagen, wat resulteerde in ernstige verwondingen aan het hoofd en de rug van de aangever. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, aangezien de verdachte met kracht en met een scherp voorwerp op vitale delen van het lichaam van de aangever heeft geslagen. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die zowel materiële als immateriële schade vorderde. De rechtbank kende een totaalbedrag van € 4.665,32 toe aan de benadeelde partij, inclusief wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweldsdelict en de impact op de rechtsorde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/135682-22
vonnis van de meervoudige kamer van 6 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats]
wonende aan de [woonadres]
raadsman mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J.J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om aangever met een zwaard te doden, dan wel hem daarmee zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht of daarmee geprobeerd heeft zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit (poging tot doodslag) begaan heeft. Hij gaat daarbij uit van voorwaardelijk opzet.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit primair integrale vrijspraak van verdachte voor het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feit wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Verdachte kan zich niet herinneren bij zijn buurvrouw te zijn geweest, maar heeft zeker niet het letsel toegebracht. De hierover afgelegde verklaringen van aangever en zijn vriendin zijn onbetrouwbaar en er is geen objectief bewijs, waaruit blijkt dat verdachte aanwezig was bij het geweldsincident. Subsidiair is de verdediging van oordeel dat de feiten niet gekwalificeerd kunnen worden als een poging tot doodslag of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Indien de rechtbank de betrokkenheid van verdachte bij het geweldsdelict aanneemt, zou er hoogstens sprake zijn van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank vast dat in de nacht van 30 op 31 oktober 2021 aangever, [slachtoffer] samen met een vriendin van hem, [vriendin slachtoffer] , op bezoek was bij [de buurvrouw] . [de buurvrouw] is woonachtig op [adres] in [plaats] en is de buurvrouw van verdachte. [partner buurvrouw] , de partner van [de buurvrouw] , was ook aanwezig. Verdachte liep deze avond de woning van [de buurvrouw] in en uit. Op enig moment is er in de woning een ruzie ontstaan tussen [partner buurvrouw] en [slachtoffer] , die vervolgens buiten is voortgezet. Vervolgens is [slachtoffer] daar door iemand met een groot en hard voorwerp aangevallen waardoor er letsel is toegebracht aan onder meer de linkerkant van zijn hoofd en zijn rug.
Was het verdachte?
Allereerst moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het verdachte was die het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
Verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroept en heeft ter zitting verklaard dat hij dagelijks diverse keren bij [de buurvrouw] binnen loopt, maar dat hij niet meer weet of hij er die avond ook was. Hij heeft ontkend dat hij het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
De rechtbank volgt de verklaring van verdachte niet. Uit de bewijsmiddelen blijkt namelijk dat verdachte in de nacht van 30 op 31 oktober 2021 aanwezig was in de woning van [de buurvrouw] . Immers verklaren [partner buurvrouw] , [slachtoffer] en [vriendin slachtoffer] allemaal dat verdachte die avond/nacht bij [de buurvrouw] aanwezig was.
Zowel [vriendin slachtoffer] als [slachtoffer] verklaren bovendien dat verdachte degene was die [slachtoffer] aanviel met een zwaard. [vriendin slachtoffer] verklaart dat verdachte zich met de ruzie tussen [slachtoffer] en [partner buurvrouw] ging bemoeien en dat verdachte vervolgens uit zijn woning kwam lopen met een groot zilverkleurig zwaard. [vriendin slachtoffer] verklaart dat verdachte [slachtoffer] vervolgens sloeg met het zwaard en hierna [slachtoffer] nogmaals sloeg met het zwaard en op zijn achterhoofd raakte. [slachtoffer] verklaart dat hij uit het niets een klap op zijn achterhoofd kreeg. [slachtoffer] zag vervolgens verdachte boven hem staan met een groot, zilverkleurig zwaard en hij voelde dat verdachte bleef slaan met het zwaard. Ook voelde hij klappen op zijn rug. Deze verklaringen komen in essentie met elkaar overeen. Bovendien verklaart [vriendin slachtoffer] dat degene die met het zwaard sloeg uit de buurwoning van [de buurvrouw] kwam. Dit is de woning van verdachte.
In het gegeven dat [vriendin slachtoffer] en [slachtoffer] niet direct de politie hebben ingeschakeld en later bij de rechter-commissaris gedetailleerder verklaren, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van hun eerste verklaringen. Het verweer dat de verklaringen onbetrouwbaar zijn omdat er sprake is van een enkelvoudige fotoherkenning door [slachtoffer] , wordt door de rechtbank niet gevolgd. Immers ging het hier niet om een onbekende verdachte, maar om een persoon die eerder die avond al is gezien door [slachtoffer] en [vriendin slachtoffer] . Bovendien vindt die herkenning steun in de verklaring van [vriendin slachtoffer] dat zij de dader uit de woning van verdachte zag komen. De rechtbank heeft derhalve geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [vriendin slachtoffer] en [slachtoffer] te twijfelen en neemt die verklaringen tot uitgangspunt bij de vaststelling van de feitelijke gang van zaken.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het verdachte was die [slachtoffer] heeft aangevallen, waardoor er letsel is ontstaan.
Zwaard?
Tevens kan uit de verklaringen van [vriendin slachtoffer] en [slachtoffer] worden afgeleid dat het letsel is ontstaan door het gebruik van een zwaard. De verklaringen van [vriendin slachtoffer] en [slachtoffer] worden op dit punt ondersteund door de aard van het letsel bij [slachtoffer] . Uit de foto’s blijkt dat het gaat om een grote, diepe snee op zijn hoofd en dat er ook in zijn shirt een snee zit.
Poging doodslag?
Om tot een bewezenverklaring te komen van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag dient te worden vastgesteld dat verdachte het opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, had om [slachtoffer] te doden. De rechtbank overweegt daarover dat van vol opzet uit het dossier niet is gebleken. Wel is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet. Zij overweegt daartoe het volgende.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij door verdachte met een groot zwaard van achteren werd aangevallen. Verdachte heeft hierna meerdere keren op het hoofd en het bovenlichaam van verdachte geslagen. Als gevolg hiervan moest [slachtoffer] direct naar het ziekenhuis en heeft hij een diepe hoofdwond aan de linkerzijde opgelopen (met een mastoidfractuur) en verwondingen aan zijn rug. Ook was het T-shirt (polo) van [slachtoffer] kapot. De hoofdwond is gehecht. Over de intensiteit van het slaan stelt de rechtbank vast dat dit met kracht gegaan moet zijn, gelet op de diepe wond op het achterhoofd van [slachtoffer] . Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal onderdeel is van het lichaam, waar zich de hersenen, slagaders en bloedvaten bevinden. Wanneer deze vitale delen met kracht door een scherp en zwaar voorwerp als een zwaard worden geraakt, kan dit binnen een zeer kort tijdsbestek de dood tot gevolg hebben. Er had niet veel hoeven te gebeuren of het was anders met [slachtoffer] afgelopen. Dat het niet zover is gekomen, is niet aan het handelen van verdachte te danken. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat verdachte uit het niets heeft geslagen, waardoor [slachtoffer] zich aanvankelijk niet heeft kunnen verweren. Het handelen van verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank dan ook een aanmerkelijke kans op de dood op.
De handelingen van verdachte moeten naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm ook worden geacht daarop gericht te zijn geweest. Door in een gevechtssituatie met een groot zwaard met kracht meerdere malen in de richting van het bovenlichaam en het hoofd van [slachtoffer] te slaan en hem ook daadwerkelijk te raken, heeft verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de primair tenlastegelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 31 oktober 2021 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een zwaard op zijn hoofd en zijn rug heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek van voorarrest. Hij baseert zich hierbij op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en houdt daarbij rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ook houdt hij rekening met het feit dat verdachte een strafblad heeft, maar geen recente veroordelingen voor soortgelijke feiten. Verder is er volgens de officier van justitie geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn, omdat verdachte pas in mei 2022 is aangehouden en verhoord.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair, subsidiair of meer subsidiair tenlastegelegde feit komt en verdachte daarvoor strafbaar acht, verzoekt de verdediging aan de rechtbank om in de strafmaat rekening te houden met de volgende feiten en omstandigheden: dat verdachte alleen oude antecedenten op zijn strafblad heeft staan; dat verdachte de zorg draagt voor zijn kleinkinderen; dat verdachte hartklachten heeft en in het verleden last gehad heeft van depressieve klachten en dat verdachte bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn uitkering en zijn koopwoning zal verliezen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door aangever onverwachts met een groot zwaard aan te vallen. Als gevolg hiervan heeft aangever onder meer een grote wond aan de linkerzijde van zijn hoofd opgelopen. Het heeft weinig gescheeld of hij had het leven gelaten. Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke, maar ook de geestelijke integriteit van aangever. De aanval van verdachte met het zwaard moet voor aangever een erg angstige ervaring zijn geweest, zoals ook blijkt uit de toelichting op zijn vordering tot schadevergoeding. Ook zal hij waarschijnlijk levenslang een litteken houden op zijn achterhoofd, waardoor hij dagelijks geconfronteerd zal worden met deze gebeurtenis. Daarbij komt dat het feit in het openbaar (buiten op straat in een woonwijk) heeft plaatsgevonden, waar die avond ook meerdere mensen aanwezig waren. Van algemene bekendheid is dat ook de ooggetuigen nog lang angstgevoelens en psychische schade kunnen ondervinden. Een feit als dit schokt voorts de rechtsorde in aanzienlijke mate en veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid, niet alleen bij het slachtoffer, maar ook in zijn omgeving en de samenleving in het algemeen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in het verleden eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld, maar dat dit al langer dan vijf jaar geleden is geweest. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij zijn dochter dagelijks helpt met haar twee kinderen, omdat zijn dochter reuma heeft. Verdachte heeft hartklachten en heeft na het overlijden van zijn vrouw in 2013 gekampt met depressieve klachten. Verdachte leeft van een bijstandsuitkering en woont alleen in een koopwoning. Verdachte heeft aangegeven op zitting dat als hij een gevangenisstraf zou krijgen, dat dit betekent dat hij zijn dochter niet meer kan helpen met haar kinderen en hij zijn koopwoning zal verliezen. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij zijn leven gebeterd heeft. Hij is gestopt met roken, met het drinken van alcohol en het gebruiken van drugs.
Straf
Gelet op de aard en ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende reactie is. In het licht van opgelegde straffen in soortgelijke zaken en de persoonlijke omstandigheden van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend en geboden. Zij zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest, opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van totaal € 24.622,90.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De gevorderde materiele schade bestaat uit diverse posten. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 534,78 voor medische kosten dan wel eigen risico vanuit de zorgverzekering, het bedrag van € 36,24 voor medicijnen, het bedrag van € 19,30 voor reiskosten en het bedrag van € 25,00 voor parkeerkosten volledig toewijsbaar. Deze schade is voldoende toegelicht en onderbouwd en is niet of onvoldoende gemotiveerd betwist.
Voor de schade aan de kleding (polo) is een bedrag van € 119,00 gevorderd waarvan uit de stukken blijkt dat dit de nieuwwaarde betreft. Dat aangever dit shirt net had aangeschaft is echter niet onderbouwd waardoor rekening moet worden gehouden met afschrijvingskosten. De rechtbank begroot deze schade op € 50,00 en zal de vordering in zoverre toewijzen.
De gevorderde verzorgingskosten, kosten aan huishoudelijke hulp en het verlies aan verdiencapaciteit acht de rechtbank niet toewijsbaar, omdat deze schade door verdachte voldoende gemotiveerd is weersproken. Beoordeling van deze schadeposten vergt nader debat en mogelijk bewijsvoering, waartoe dit strafgeding zich niet leent. Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij hiervoor niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Voor de posten waarin de benadeelde partij (deels) niet-ontvankelijk is verklaard, kan de vordering bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, de aard en ernst van het letsel dat aangever daardoor heeft opgelopen en de gevolgen daarvan voor aangever, en verder rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen door rechters worden toegekend, oordeelt de rechtbank het gevorderde bedrag van € 4.000,00 redelijk en billijk en daarmee volledig toewijsbaar.
De toegewezen materiele en immateriële schade staan in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 8.781,96 aan proceskosten voor de ingeschakelde advocaat bij Arcus Letselschade B.V. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt voor toekenning van een forfaitair bedrag aan proceskosten en zal daarom niet het volledige bedrag aan gevorderde proceskosten toewijzen. De rechtbank zal aansluiting zoeken bij het in Nederlandse civiele procedures voor kosten van rechtsbijstand gebruikelijke liquidatietarief voor kantonzaken. De rechtbank zal een bedrag van € 812,00 toekennen ter zake van de proceskosten en zal het meer gevorderde afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente over de immateriële schade worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 31 oktober 2021. De wettelijke rente over de materiële schade is toewijsbaar vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Nu daarover niets is gesteld, zal de rechtbank de wettelijke rente over deze schade toewijzen vanaf de datum waarop de vordering is ingediend, 31 januari 2024.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Primair: poging tot doodslag.

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 4.665,32waarvan € 665,32 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade; vermeerderd met de wettelijke rente, voor een bedrag van € 4.000,00 vanaf 31 oktober 2021 en voor een bedrag van € 665,32 vanaf 31 januari 2024, tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten
€ 812,00;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
€ 4.665,32te betalen; vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 oktober 2021 voor een bedrag van € 4.000,00 en vanaf 31 januari 2024 voor een bedrag van € 665,32, tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
56 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.C.S. Jurres-Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 maart 2024.