4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank vast dat in de nacht van 30 op 31 oktober 2021 aangever, [slachtoffer] samen met een vriendin van hem, [vriendin slachtoffer] , op bezoek was bij [de buurvrouw] . [de buurvrouw] is woonachtig op [adres] in [plaats] en is de buurvrouw van verdachte. [partner buurvrouw] , de partner van [de buurvrouw] , was ook aanwezig. Verdachte liep deze avond de woning van [de buurvrouw] in en uit. Op enig moment is er in de woning een ruzie ontstaan tussen [partner buurvrouw] en [slachtoffer] , die vervolgens buiten is voortgezet. Vervolgens is [slachtoffer] daar door iemand met een groot en hard voorwerp aangevallen waardoor er letsel is toegebracht aan onder meer de linkerkant van zijn hoofd en zijn rug.
Was het verdachte?
Allereerst moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het verdachte was die het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
Verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroept en heeft ter zitting verklaard dat hij dagelijks diverse keren bij [de buurvrouw] binnen loopt, maar dat hij niet meer weet of hij er die avond ook was. Hij heeft ontkend dat hij het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
De rechtbank volgt de verklaring van verdachte niet. Uit de bewijsmiddelen blijkt namelijk dat verdachte in de nacht van 30 op 31 oktober 2021 aanwezig was in de woning van [de buurvrouw] . Immers verklaren [partner buurvrouw] , [slachtoffer] en [vriendin slachtoffer] allemaal dat verdachte die avond/nacht bij [de buurvrouw] aanwezig was.
Zowel [vriendin slachtoffer] als [slachtoffer] verklaren bovendien dat verdachte degene was die [slachtoffer] aanviel met een zwaard. [vriendin slachtoffer] verklaart dat verdachte zich met de ruzie tussen [slachtoffer] en [partner buurvrouw] ging bemoeien en dat verdachte vervolgens uit zijn woning kwam lopen met een groot zilverkleurig zwaard. [vriendin slachtoffer] verklaart dat verdachte [slachtoffer] vervolgens sloeg met het zwaard en hierna [slachtoffer] nogmaals sloeg met het zwaard en op zijn achterhoofd raakte. [slachtoffer] verklaart dat hij uit het niets een klap op zijn achterhoofd kreeg. [slachtoffer] zag vervolgens verdachte boven hem staan met een groot, zilverkleurig zwaard en hij voelde dat verdachte bleef slaan met het zwaard. Ook voelde hij klappen op zijn rug. Deze verklaringen komen in essentie met elkaar overeen. Bovendien verklaart [vriendin slachtoffer] dat degene die met het zwaard sloeg uit de buurwoning van [de buurvrouw] kwam. Dit is de woning van verdachte.
In het gegeven dat [vriendin slachtoffer] en [slachtoffer] niet direct de politie hebben ingeschakeld en later bij de rechter-commissaris gedetailleerder verklaren, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van hun eerste verklaringen. Het verweer dat de verklaringen onbetrouwbaar zijn omdat er sprake is van een enkelvoudige fotoherkenning door [slachtoffer] , wordt door de rechtbank niet gevolgd. Immers ging het hier niet om een onbekende verdachte, maar om een persoon die eerder die avond al is gezien door [slachtoffer] en [vriendin slachtoffer] . Bovendien vindt die herkenning steun in de verklaring van [vriendin slachtoffer] dat zij de dader uit de woning van verdachte zag komen. De rechtbank heeft derhalve geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [vriendin slachtoffer] en [slachtoffer] te twijfelen en neemt die verklaringen tot uitgangspunt bij de vaststelling van de feitelijke gang van zaken.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het verdachte was die [slachtoffer] heeft aangevallen, waardoor er letsel is ontstaan.
Zwaard?
Tevens kan uit de verklaringen van [vriendin slachtoffer] en [slachtoffer] worden afgeleid dat het letsel is ontstaan door het gebruik van een zwaard. De verklaringen van [vriendin slachtoffer] en [slachtoffer] worden op dit punt ondersteund door de aard van het letsel bij [slachtoffer] . Uit de foto’s blijkt dat het gaat om een grote, diepe snee op zijn hoofd en dat er ook in zijn shirt een snee zit.
Poging doodslag?
Om tot een bewezenverklaring te komen van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag dient te worden vastgesteld dat verdachte het opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, had om [slachtoffer] te doden. De rechtbank overweegt daarover dat van vol opzet uit het dossier niet is gebleken. Wel is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet. Zij overweegt daartoe het volgende.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij door verdachte met een groot zwaard van achteren werd aangevallen. Verdachte heeft hierna meerdere keren op het hoofd en het bovenlichaam van verdachte geslagen. Als gevolg hiervan moest [slachtoffer] direct naar het ziekenhuis en heeft hij een diepe hoofdwond aan de linkerzijde opgelopen (met een mastoidfractuur) en verwondingen aan zijn rug. Ook was het T-shirt (polo) van [slachtoffer] kapot. De hoofdwond is gehecht. Over de intensiteit van het slaan stelt de rechtbank vast dat dit met kracht gegaan moet zijn, gelet op de diepe wond op het achterhoofd van [slachtoffer] . Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal onderdeel is van het lichaam, waar zich de hersenen, slagaders en bloedvaten bevinden. Wanneer deze vitale delen met kracht door een scherp en zwaar voorwerp als een zwaard worden geraakt, kan dit binnen een zeer kort tijdsbestek de dood tot gevolg hebben. Er had niet veel hoeven te gebeuren of het was anders met [slachtoffer] afgelopen. Dat het niet zover is gekomen, is niet aan het handelen van verdachte te danken. Hierbij weegt de rechtbank ook mee dat verdachte uit het niets heeft geslagen, waardoor [slachtoffer] zich aanvankelijk niet heeft kunnen verweren. Het handelen van verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank dan ook een aanmerkelijke kans op de dood op.
De handelingen van verdachte moeten naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm ook worden geacht daarop gericht te zijn geweest. Door in een gevechtssituatie met een groot zwaard met kracht meerdere malen in de richting van het bovenlichaam en het hoofd van [slachtoffer] te slaan en hem ook daadwerkelijk te raken, heeft verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de primair tenlastegelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.