ECLI:NL:RBZWB:2024:1460

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
02-096385-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van opzettelijk bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van amfetamine, metamfetamine en cocaïne, alsmede witwassen van € 64.200,-

Op 6 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van amfetamine, metamfetamine en cocaïne, alsmede aan het witwassen van een bedrag van € 64.200,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 16 juni 2020 tot en met 6 mei 2021 samen met anderen betrokken was bij de productie en handel in deze verdovende middelen. Daarnaast heeft de verdachte op 18 april 2023 amfetamine aanwezig gehad. De rechtbank heeft de tenlastelegging gewijzigd en de verdachte is op basis van bewijs, waaronder chatberichten en getuigenverklaringen, veroordeeld.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4,5 jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet alleen betrokken was bij de handel in harddrugs, maar ook bij het witwassen van crimineel verkregen geld. De verdachte heeft gedurende anderhalf jaar betalingen ontvangen voor werkzaamheden die hij niet heeft verricht, wat heeft geleid tot een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van een in beslag genomen weegschaal gelast en de teruggave van een personenauto aan de verdachte gelast.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-096385-23
vonnis van de meervoudige kamer van 6 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: in de periode van 16 juni 2020 tot en met 6 mei 2021 en op 18 april 2023 zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de productie en handel in metamfetamine, amfetamine(olie) en cocaïne, of die verdovende middelen aanwezig heeft gehad;
feit 2: in de periode van 16 juni 2020 tot en met 6 mei 2021 samen met anderen de productie en handel in harddrugs heeft voorbereid, dan wel bevorderd;
feit 3: in de periode van 15 maart 2022 tot en met 31 augustus 2023 een bedrag van € 64.200,- heeft witgewassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten 1 en 2. Verdachte heeft zich in de periode van 16 juni 2020 tot en met 6 mei 2021 in vereniging beziggehouden met het opzettelijk leveren en overdragen van metamfetamine, amfetamine(olie) en cocaïne en met het in vereniging plegen van voorbereidingshandelingen daartoe. Bovendien heeft verdachte op 18 april 2023 opzettelijk amfetamine aanwezig gehad. De officier van justitie acht daarnaast bewezen dat verdachte in de periode van 15 maart 2022 tot en met 31 augustus 2023 een bedrag van € 64.200,- heeft witgewassen, waardoor ook feit 3, zoals primair ten laste is gelegd, wettig en overtuigend is bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een volledige bewezenverklaring kan komen ten aanzien van feit 1. Daartoe voert de verdediging aan dat niet kan worden bewezen dat verdachte beschikkingsmacht had over en wetenschap had van de amfetamine(olie) die op 18 april 2023 is aangetroffen op de [adres] in [plaats 1] , waardoor verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Voor het overige refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte staat voor de rechtbank vast dat verdachte zich in de periode van 16 juni 2020 tot en met 6 mei 2021 tezamen en in vereniging met anderen heeft beziggehouden met de handel in metamfetamine, amfetamine en cocaïne. Daarnaast heeft verdachte in deze periode handelingen verricht gericht op het voorbereiden van die handel.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de feiten 1 en 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen. Over enkele onderdelen van deze feiten overweegt de rechtbank nog het volgende.
Bereiden, bewerken en/of verwerken amfetamine – 16 juni 2020 tot en met 6 mei 2021 (feit 1)
Ten aanzien van het ten laste gelegde bereiden, bewerken en/of verwerken in de periode van 16 juni 2020 tot en met 6 mei 2021 overweegt de rechtbank als volgt. Uit de in het dossier aanwezige chatberichten volgt dat verdachte op 16 juni 2020 berichten heeft gestuurd over de aflevering en de productie van ‘snelle’, wat een straatnaam voor amfetamine is. Verdachte geeft vervolgens aan dat hij die moet maken en dat als hij het morgen opklopt, het morgenmiddag klaar is. Daarna bevestigt verdachte dit nog eens door te sturen ‘Ga ik hem strak make’ en ‘Oké je heb hem morge maat’. De rechtbank is van oordeel dat daarmee voldoende vaststaat dat verdachte zich ook heeft beziggehouden met het medeplegen van het bewerken van amfetamine. Dat uit de chatberichten slechts éénmaal is gebleken van betrokkenheid bij de productie van amfetamine door verdachte, namelijk op 16 juni 2020, maakt dat oordeel niet anders.
Bereiden, bewerken en/of verwerken amfetamine – 18 april 2023 (feit 1)
Verdachte wordt daarnaast verweten dat hij op 18 april 2023 in de woning aan de [adres] in [plaats 1] alleen, dan wel tezamen met anderen, amfetamine zou hebben bereid, bewerkt of verwerkt. Deze woning werd op 18 april 2023 betreden wegens een lopend onderzoek in verband met een verdenking van overtreding van de Opiumwetgeving. Op het moment van binnentreden waren verdachte, hoofdbewoner [naam 1] en een derde man in de woning aanwezig. In de woonkamer werd een tas aangetroffen met daarin twee jerrycans met een geelachtige olie. Blijkens het dossier hing er in de gehele woning een geur van amfetamine en op de zolder werd vervolgens een kristallisatielab voor amfetamine aangetroffen. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft de aangetroffen olie onderzocht en heeft vastgesteld dat die olie amfetamine bevat.
Hoewel de aangetroffen goederen een sterke aanwijzing zijn dat er in de woning daadwerkelijk amfetamine is bereid, bewerkt of verwerkt, kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld wanneer en door wie er amfetamine zou zijn geproduceerd. Bovendien biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor directe betrokkenheid van verdachte bij deze productie. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte amfetamine heeft bereid, bewerkt en/of verwerkt op 18 april 2023 en zal hem daarvan vrijspreken.
Opzettelijk aanwezig hebben amfetamine – 18 april 2023 (feit 1)
De vraag is dan of wel kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk amfetamine aanwezig heeft gehad. Voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van harddrugs is vereist dat bij verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van amfetamine en dat hij daarover de beschikkingsmacht had.
Verdachte is weliswaar niet de (hoofd)bewoner van de woning aan de [adres] , maar was wel in het bezit van een sleutel van deze woning. Verdachte verklaart dat hij vaker in deze woning kwam en uit observaties en camerabeelden is gebleken dat verdachte de woning diverse keren is binnengegaan met gebruikmaking van de sleutel, waaronder op 18 april 2023. Doordat verdachte de woning zelfstandig kon betreden en dat ook daadwerkelijk heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de feitelijke beschikkingsmacht heeft gehad over de in de woning aangetroffen amfetamine.
De amfetamine is onder meer aangetroffen op zolder en in jerrycans op de benedenverdieping, waar verdachte zich bevond op het moment dat de politie de woning betrad. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niets heeft gemerkt en dat hij van de aanwezigheid van amfetamine niets wist ongeloofwaardig. In de gehele woning hing een geur van amfetamine. Gelet op het feit dat verdachte, zoals reeds vastgesteld, handelt in onder meer amfetamine, moet deze geur voor hem herkenbaar zijn geweest. Daar komt bij dat uit observaties is gebleken dat verdachte op een eerdere datum de [adres] heeft verlaten met een grote zware blauwe tas die hij vervolgens op een parkeerplaats aan een ander heeft overgedragen, wat goed past bij het overdragen van drugs, afkomstig uit het lab in de woning. Verdachte heeft hiervoor geen aannemelijke verklaring gegeven.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte naast beschikkingsmacht ook wetenschap had van de in de woning aanwezige amfetamine. De rechtbank acht het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging opzettelijk bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van amfetamine, metamfetamine en cocaïne, alsmede de voorbereiding daarvan.
Feit 3
Verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 15 maart 2022 tot en met 31 augustus 2023 een bedrag van in totaal € 64.200,- heeft witgewassen.
Beoordelingskader witwassen
Voor een veroordeling van witwassen zoals bedoeld in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) dient te worden bewezen dat het ten laste gelegde geldbedrag uit enig misdrijf, het gronddelict, afkomstig is. Nu geen verband kan worden gelegd tussen een concreet misdrijf en voornoemd bedrag, kan worden gesteld dat er, indien het geld van een misdrijf afkomstig is, geen gronddelict bekend is. De rechtbank zal daarom gebruikmaken van het zes-stappen toetsingskader zoals uiteengezet in het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481). Hieruit volgt dat het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ kan worden bewezen, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Daarvoor moet allereerst worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dat het geval is, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de gelden. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze verklaring tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of verdachte van meet af aan tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een later stadium van het onderzoek is gaan verklaren. Indien de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van de gelden. Uit de resultaten van dat onderzoek zal moeten blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Vermoeden van witwassen
Uit financieel onderzoek is gebleken dat in de periode van 15 maart 2022 tot en met 31 augustus 2023 door [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ), wekelijks een geldbedrag van € 750,- naar rekeningen van verdachte is overgemaakt. Daarnaast is er door [bedrijf] op diverse momenten een hoger geldbedrag overgemaakt. In totaal gaat het om een bedrag van € 64.200,-.
Dit zou gaan om door verdachte verrichte werkzaamheden als metselaar voor [bedrijf] . Uit de getuigenverhoren van de uitvoerders op diverse bouwprojecten waar verdachte werkzaam zou zijn, is gebleken dat zowel zij als andere collega’s op deze projecten verdachte niet kennen en nooit met hem hebben gewerkt. De eigenaar van [bedrijf] , de heer [naam 2] , legt daarover geen aannemelijke verklaring af en kan geen urenadministratie tonen. [naam 2] kan evenmin verklaren waarom er naast de wekelijkse € 750,- ook meermaals hogere bedragen zijn overgemaakt.
Daarnaast is verdachte in de periode van 5 januari 2023 tot en met 31 augustus 2023 geobserveerd. Tijdens deze observaties is op geen enkel moment waargenomen dat verdachte werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] .
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende vaststaat dat verdachte anderhalf jaar lang betalingen heeft ontvangen voor werkzaamheden die hij niet heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook worden vastgesteld dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft in eerste instantie bij de politie verklaard dat hij werkzaam was als zzp’er bij [bedrijf] en dat hij drie dagen per week werkte. In een later politieverhoor is verdachte daarop teruggekomen en heeft hij verklaard dat hij de laatste maanden niet heeft gewerkt, maar dat hij wel facturen heeft ingediend bij [naam 2] . Ter zitting heeft verdachte verklaard dat zijn zoons het laatste half jaar zijn werk hebben verricht, dat hij daarvoor zelf heeft gewerkt en dat hij voor aangenomen werk hogere bedragen ontving.
De aanvankelijke verklaring van verdachte dat hij wel werkzaamheden heeft verricht is door de politie voldoende onderzocht en daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat dit niet klopt. Verdachte heeft zijn verklaring ter zitting niet nader en daarmee onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft verdachte deze verklaring in een erg laat stadium afgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Openbaar Ministerie daar geen nader onderzoek naar hoeft te verrichten.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het vermoeden van witwassen niet is weerlegd. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een bedrag van € 64.200,- heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was uit enig misdrijf.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
in de periode van 16 juni 2020 tot en met 6 mei 2021 in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft bewerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, meerdere hoeveelheden van een materiaal bevattende verdovende middelen waaronder metamfetamine en/of amfetamine en/of cocaïne, zijnde metamfetamine en amfetamine en cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
en
op 18 april 2023 in [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad meerdere hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2
in de periode 16 juni 2020 tot en met 6 mei 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het telkens opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van hoeveelheden metamfetamine en/of amfetamine en/of cocaïne, zijnde metamfetamine en amfetamine en cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen,
- zich en/of anderen inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en
- voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die delicten,
immers hebben hij, verdachte en/of één of meer van zijn mededaders in voornoemde periode en pleegplaats
- via chatberichten contacten onderhouden en informatie uitgewisseld en afspraken gemaakt over de productie van amfetamine en precursoren (voor amfetamine) en de aankoop en de opslag en het vervoer van grondstoffen ten behoeve van de productie van amfetamine en/of precursoren (voor amfetamine) en
- via chatberichten contacten onderhouden en informatie uitgewisseld en afspraken gemaakt over de aankoop/aankoopprijzen en het verkopen en het afleveren en het vervoeren van metamfetamine en amfetamine en cocaïne en
- foto’s van kristallen ICE metamfetamine en een blok cocaïne verstuurd en
- informatie gegeven over de kwaliteit van die amfetamine
en
- meerdere PGP-telefoons met de afgeschermde applicatie SKY ECC en ANOM met chatberichten en foto’s en instructies en aanwijzingen over de productie van amfetamine en over grondstoffen voor amfetamine voorhanden gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
feit 3 primair
in de periode van 15 maart 2022 tot en met 31 augustus 2023 te [plaats 2] , een geldbedrag, in totaal ongeveer 64.200,00 Euro, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 5 jaar met aftrek van voorarrest. Daartoe voert de officier van justitie aan dat verdachte zich ongeveer een jaar lang schuldig heeft gemaakt aan verschillende strafbare feiten die zien op de handel in synthetische drugs en de voorbereidingen daarvan. De officier van justitie weegt in zijn eis enerzijds mee dat verdachte eerder is veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet. Anderzijds is sprake van oudere feiten en heeft verdachte openheid van zaken gegeven.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om bij de oplegging van de straf rekening te houden met de proceshouding van verdachte en met het feit dat hij en zijn vrouw een kindje verwachten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in 2020/2021 ongeveer een jaar lang schuldig gemaakt aan het medeplegen van de productie van en handel in harddrugs. En is in 2023 opnieuw daarbij betrokken. Het is algemeen bekend dat de georganiseerde misdaad die achter drugshandel schuilgaat een ontwrichtend en ondermijnend effect heeft op de samenleving. Bovendien werkt harddrugs sterk verslavend en is het zeer schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Daarnaast heeft de handel in harddrugs vele andere vormen van criminaliteit tot gevolg. Verdachte kan met zijn rol medeverantwoordelijk worden gehouden voor deze gevolgen.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van € 64.200,-. Verdachte heeft over een periode van ongeveer anderhalf jaar geldbedragen ontvangen, terwijl hij wist dat dat geld een criminele herkomst hadden. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan een vermenging van crimineel geld met legaal geld. Dat leidt tot ernstige ontwrichting van het economische en financiële verkeer.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat hij in 2013 is veroordeeld voor soortgelijke feiten tot een forse gevangenisstraf. Deze feiten dateren van meer dan vijf jaar geleden, waardoor deze niet als formele recidive kunnen worden meegenomen. Maar het werkt wel strafverhogend, want kennelijk heeft deze veroordeling niet geholpen om hem ervan te weerhouden zich opnieuw met drugscriminaliteit in te laten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 2 januari 2024. Daaruit volgt dat er sprake is van een pro-criminele houding en dat verdachte zich bevindt in een negatief sociaal netwerk. De reclassering schat het recidiverisico in als laag en acht de oplegging van bijzondere voorwaarden niet noodzakelijk.
De strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten geen ruimte laat voor een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Zij heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf allereerst aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Verder houdt de rechtbank bij de hoogte van de straf rekening met het tijdsverloop van een deel van de feiten en met de proceshouding van verdachte. Bovendien is uit het dossier slechts éénmaal van productie van harddrugs gebleken. Gelet op de eerdere veroordeling en het advies van de reclassering, ziet de rechtbank geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 4,5 jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is en legt deze straf aan verdachte op.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De in beslag genomen weegschaal is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat de weegschaal aan verdachte toebehoort en feiten 1 en 2 zijn begaan of voorbereid met behulp van dit voorwerp.
7.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen personenauto aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
feit 3:witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 54 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Weegschaal (G782761);
- gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Personenauto (G782726).
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. M. Breeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 maart 2024.