ECLI:NL:RBZWB:2024:1445

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 23_2540
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de weigering van de minister van Financiën om de schuld van eiser aan Kredietbank Nederland over te nemen in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van de minister van Financiën om zijn schuld aan Kredietbank Nederland over te nemen, beoordeeld. Eiser, die gedupeerd is door de kinderopvangtoeslagaffaire, had een aanvraag ingediend voor overname van zijn private schulden. De rechtbank behandelt de feiten en de procedure, waarbij het primaire besluit van 20 september 2022 en het bestreden besluit van 21 maart 2023 aan de orde komen. Eiser had een schuld van € 8.089,90 aan Kredietbank Nederland en een schuld van € 302,50 aan een advocatenkantoor. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft gesteld dat de schuld van eiser niet in aanmerking komt voor overname, omdat deze niet voldoet aan de voorwaarden van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van opeisbare betalingsachterstanden op 1 juni 2021, en dat de minister niet gehouden is om de schuld over te nemen. Eiser's beroep wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2540

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O.P.N.M. Tennebroek),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: mr. S. Maachi en mr. S. Akkas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van de minister de schuld van eiser aan Kredietbank Nederland over te nemen.
1.1
De aanvraag is bij besluit van 20 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 maart 2023 is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn zoon [naam 1] , de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Hij heeft aan Sociale Banken Nederland (SBN) een schuldenlijst toegezonden met de bedoeling om in aanmerking te komen voor overname van zijn private schulden. Op de schuldenlijst staan een schuld van € 8.089,90 aan Kredietbank Nederland en een schuld van € 302,50 aan [advocatenkantoor] .
Met het primaire besluit van 20 september 2022 heeft de bestuurder van SBN, namens de Belastingdienst/Toeslagen, aangegeven dat de schulden niet voor overname in aanmerking komen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Het bestreden besluit
2.2.
Met het bestreden besluit heeft de programmadirecteur Schulden, namens Belastingdienst/Toeslagen, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard omdat het de hoofdsom van een lening is en deze niet opeisbaar is geworden. Eiser heeft namelijk de maandelijkse termijnen tot en met november 2021 voldaan.

Beoordeling door de rechtbank

3. Het niet vergoeden van de schuld aan [advocatenkantoor] is geen onderwerp van het geschil. De rechtbank beoordeelt daarom alleen – aan de hand van de beroepsgronden van eiser – de weigering van de minister om de schuld van eiser aan Kredietbank Nederland over te nemen.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
5. Eiser stelt dat hij als gevolg van de toeslagaffaire zijn vaste lasten niet langer kon betalen. Daarom heeft hij een lening bij Kredietbank Nederland afgesloten. Hij heeft van de minister een brief ontvangen over kwijtschelden van publieke en private geldschulden. Vervolgens heeft eiser telefonisch contact met Sociale Banken Nederland dan wel Belastingdienst opgenomen. Toen is hem verteld dat de lening kwijtgescholden zou worden. De minister heeft vervolgens zelf bij Kredietbank Nederland de schuld op pauze gezet.
Is het bestreden besluit bevoegd genomen?
6. De rechtbank zal allereerst ambtshalve beoordelen of het bestreden besluit bevoegd is genomen.
6.1
Vastgesteld wordt dat op 20 september 2022 [naam 2] , bestuurder SBN, namens de Belastingdienst/Toeslagen op eisers aanvraag om overname van private schulden heeft beslist. Op het moment dat dit besluit werd genomen, gold het Besluit betalen private schulden [1] . Op grond van dit Besluit was Belastingdienst/Toeslagen bevoegd een bedrag te betalen ter voldoening van bepaalde private schulden van gedupeerden van problemen rondom de kinderopvangtoeslag. Belastingdienst/Toeslagen heeft mandaat verleend aan de directeur-generaal Ketenregie voor de uitvoering van het Besluit betalen private schulden. [2] Aan de voorzitter van het bestuur van SBN is ondermandaat verleend voor, onder meer, het nemen van besluiten op aanvragen die zijn gedaan in het kader van dit besluit. [3]
Nu het primaire besluit van 20 september 2022 is genomen door de bestuurder van SBN, is dit besluit bevoegd genomen.
6.2
Het bestreden besluit van 21 maart 2023 is door [naam 3] , programmadirecteur Schulden, namens Belastingdienst/Toeslagen genomen.
Op het moment dat dit besluit werd genomen, gold de Wht. Op grond van afdeling 4.1 van de Wht is de minister van Financiën het bevoegde bestuursorgaan dat beslist over het overnemen van private schulden. De minister heeft mandaat verleend aan de directeur-generaal Ketenregie. [4] Er is ondermandaat verleend aan de programmadirecteur Schulden van het programmadirectoraat-generaal Herstel om te beslissen op de bezwaren tegen besluiten die zijn genomen in het kader van de toepassing van onder andere artikel 4.1 tot en met 4.4 van de Wht. [5]
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit door de programmadirecteur Schulden is genomen en ondertekend. Deze functionaris is op grond van het Ondermandaatbesluit bezwaar- en (hoger) beroepsprocedures inzake de schuldaanpak en ondersteuning van ouders in het buitenland met ingang van 5 november 2022 ook bevoegd te beslissen op de bezwaren.
In het bestreden besluit staat verder vermeld dat de programmadirecteur Schulden namens Belastingdienst/Toeslagen heeft beslist. Dit is niet correct. De programmadirecteur Schulden had moeten vermelden dat hij namens de minister beslist. De programmadirecteur Schulden is echter ook met terugwerkende kracht bevoegd geworden om namens de minister te beslissen. Gelet op hetgeen naar aanleiding van vragen hierover namens de minister is aangevoerd, concludeert de rechtbank dat de minister achter het genomen besluit op bezwaar blijft staan. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank aan de onjuiste vermelding van de mandaatgever in het bestreden besluit geen gevolgen verbinden.
Overnemen private schulden
7. Op grond van artikel 4.1, tweede lid, van de Wht geldt dat voor overname van de schuld van eiser aan Kredietbank Nederland moet worden voldaan aan de volgende vereisten:
a. de schuld is ontstaan na 31 december 2005 [6] ; en
b. de schuld is vóór 1 juni 2021 [7] opeisbaar geworden; en
c. de schuld is niet voldaan op het moment waarop de aanvraag wordt gedaan.
Opeisbaarheid van de schuld
8.1
Op grond van voornoemde bepaling worden alleen op 1 juni 2021 openstaande betalingsachterstanden overgenomen en niet de toekomstige termijnen van de op dat moment nog resterende hoofdsom. Overname van de resterende hoofdsom is wel mogelijk indien die op 1 juni 2021 vanwege betalingsachterstanden ook opeisbaar is geworden. Dat laatste staat in artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wht, gelezen in combinatie met het tweede lid.
Uit de memorie van toelichting van de Wht volgt dat de regeling voor het overnemen van private schulden bedoeld is om gedupeerde ouders zo veel mogelijk kans te bieden op een nieuwe start. Doel is niet om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen. Doordat opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen worden overgenomen, wordt beoogd te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen komt door incassomaatregelen. [8]
8.2
De minister heeft ter onderbouwing van het standpunt dat geen sprake is betalingsachterstanden die voor 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden, gewezen op de brief van Kredietbank Nederland van 2 februari 2022. In deze brief is aangegeven dat eiser in totaal een bedrag van € 15.000,- heeft geleend. Er is inmiddels een bedrag van € 9.940,64 terugbetaald. De achterstand tot 1 juni 2021 bedroeg € 0,-. SBN heeft bij Kredietbank Nederland om een saldo-opgave van de vorderingen op eiser verzocht. Op 5 augustus 2022 heeft SBN een reactie ontvangen. Daaruit blijkt dat Kredietbank Nederland een saldo-opgave heeft gedaan van € 0,-. Hiermee heeft Kredietbank Nederland uitdrukkelijk verklaard dat er geen opeisbare vordering op eiser aanwezig was en dat geen sprake was van achterstallige betalingstermijnen.
8.3
Nu geen sprake is van betalingsachterstanden of opeisbare resterende hoofdsommen van leningen op 1 juni 2021, is niet aan de voorwaarden van artikel 4.1, tweede lid en vierde lid, aanhef en onder b, van de Wht voldaan. De minister heeft terecht gesteld dat de schuld van eiser niet in aanmerking komt voor overname.
Dat eiser de lening bij Kredietbank Nederland is aangegaan om de vaste lasten te kunnen betalen speelt geen rol bij de vraag of de schuld had moeten worden overgenomen. Zonder af te willen doen aan de gevolgen die de toeslagenaffaire voor eiser heeft, wijst de rechtbank er in dit verband op dat eiser – in ieder geval ten aanzien van deze schuld - niet kampt met incassomaatregelen waar andere ouders met private schulden wel mee kampen. Voor deze laatste groep is deze regeling bedoeld. Dat deze specifieke regeling niet op eiser van toepassing is, betekent echter niet dat hij geen aanspraak heeft op ruimhartig herstel van zijn schade. Daarvoor gelden andere regelingen.
Vertrouwensbeginsel
9.1
Eiser heeft aangegeven dat hem telefonisch is toegezegd dat de schuld zou wordt overgenomen. Ter zitting heeft de zoon van eiser nader toegelicht dat hij een gesprek met iemand van de Belastingdienst heeft gehad. De schuld zou niet langer afbetaald hoeven te worden en de schuld is op pauze gezet.
De minister heeft betwist dat er uitlatingen zijn gedaan die dit vertrouwen bij eiser kunnen hebben gewekt.
9.2
Bij uitspraak van 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [9] geoordeeld dat bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen moeten worden doorlopen. De eerste is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. In het kader van de derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid.
9.3.
Eiser heeft zijn stelling dat de toezegging is gedaan dat de schuld wordt overgenomen, onvoldoende gespecificeerd en verder ook niet onderbouwd. Dat maakt dat de rechtbank, zeker nu de minister betwist dat dergelijke uitlatingen namens hem zijn gedaan, niet kan concluderen dat van de zijde van de minister zodanige uitlatingen zijn gedaan of dat iets is gedaan of nagelaten dat daardoor bij eiser het vertrouwen is gewekt dat zijn private schulden zouden worden overgenomen.
9.4
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verder gewezen op een brief die eiser in juni 2021 zou hebben ontvangen van de Belastingdienst. In deze brief zou staan dat indien een schuldenaar in een minnelijk of wettelijk schuldtraject zit, alle schulden zullen worden afbetaald. Nu eiser deze brief heeft ontvangen, meent de gemachtigde van eiser dat eiser erop mocht vertrouwen dat zijn schulden worden afbetaald.
9.5
De gemachtigde van de minister heeft ter zitting opgemerkt dat het gaat om een algemene brief over schuldhulpverleningstrajecten. Alleen indien iemand zich in een buitenrechtelijke schuldregeling bevindt, geldt de regeling van artikel 4.7 van de Wht.
9.6
De rechtbank stelt voorop dat de gemachtigde van eiser pas ter zitting naar deze brief heeft verwezen en op de veronderstelde strekking daarvan een beroep heeft gedaan. Dat is rijkelijk laat. Desgevraagd heeft de gemachtigde ter zitting erkend dat eiser zich op het moment dat hij de betreffende brief in juni 2021 ontving, niet in een buitengerechtelijke schuldregeling bevond. De schuld bij Kredietbank Nederland is eiser zelf aangegaan na het einde van een schuldhulptraject, zoals ook de zoon van eiser ter zitting heeft toegelicht. Voor zover eiser onder verwijzing naar de brief van juni 2021 een beroep op de regeling van artikel 4.7 van de Wht heeft willen doen, merkt de rechtbank op dat een dergelijke aanvraag in deze procedure niet is gedaan en reeds daarom niet in beroep alsnog aan de orde kan komen.
Hardheidsclausule
10.1
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser betoogd dat toepassing van de strikte regels van artikel 4.1 van de Wht leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De minister zou toepassing moeten geven aan de hardheidsclausule van artikel 9.1 van de Wht.
10.2
De gemachtigde van de minister heeft ter zitting toegelicht dat voor toepassing van de hardheidsclausule sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden die niet zijn voorzien en die leiden tot schrijnende situaties zoals bijvoorbeeld een financiële noodsituatie. Daarvan is niet gebleken.
10.3
Artikel 9.1 van de Wht bepaalt dat van artikel 4.1 van de Wht kan worden afgeweken voor zover toepassing zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Voor toepassing van deze hardheidsclausule is vereist dat er bijzondere omstandigheden zijn die door de wetgever niet zijn voorzien en die tot een schrijnende situatie leiden. [10] Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd waarom toepassing van de wettelijke regels zou leiden tot een dergelijke onbillijkheid van overwegende aard.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. drs. E.J. Govaers, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier op 28 februari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet hersteloperatie toeslagen (zoals deze luidde ten tijde in geding)

Artikel 4.1. Overneming of betaling privaatrechtelijke geldschulden gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag en partner
1. Onze Minister van Financiën neemt op aanvraag de geldschulden en kosten over op grond van artikel 155 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van degene die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 of diens partner, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen b of c, op wie artikel 4.6 of 4.7 niet van toepassing is.
2. De geldschulden die worden overgenomen:
a. zijn ontstaan na 31 december 2005;
b. waren voor 1 juni 2021 opeisbaar; en
c. zijn niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
[…]
4. Geldschulden en kosten die niet worden overgenomen zijn:
[…]
b. de resterende hoofdsommen van andere leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden;
[…]
Artikel 9.1. Hardheidsclausule
[…].
2. Voor zover toepassing gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard kan:
a. Onze Minister van Financiën afwijken van artikel 2.15, 3.13, 4.1, 4.2 of 4.3.
[…].

Voetnoten

1.Het Besluit betalen private schulden (Stcrt. 2021, 44723) gold vanaf 29 oktober 2021 en is vervallen op 2 februari 2023, met terugwerkende kracht tot 5 november 2022.
2.Op grond van artikel 1, eerste lid, van het Besluit verlening mandaat, volmacht en machtiging van Belastingdienst/Toeslagen aan de directeur-generaal Ketenregie in het kader van private schulden. Dit besluit is op 5 maart 2022 in werking getreden met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022 en is per 1 december 2022, met terugwerkende kracht tot en met 5 november 2022, vervallen.
3.Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging voor SBN van de directeur-generaal Ketenregie 2022. Dit besluit is op 24 maart 2022 in werking getreden met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022.
4.Op grond van artikel 1, eerste lid, van het Besluit verlening mandaat, volmacht en machtiging van de Minister van Financiën aan de directeur-generaal Ketenregie in het kader van de hersteloperatie toeslagen. Dit Besluit is op 7 maart 2023 in werking getreden en werkt terug tot en met 5 november 2022.
5.Op grond van artikel 1, eerste lid, van het Ondermandaatbesluit bezwaar- en (hoger) beroepsprocedures inzake de schuldenaanpak en ondersteuning van ouders in het buitenland. Dit Besluit is op 16 juni 2023 in werking getreden en werkt terug tot en met 5 november 2022.
6.De startdatum van 1 januari 2006 sluit aan bij de datum waarop het huidige toeslagenstelsel is geïntroduceerd.
7.De datum van 1 juni 2021 sluit aan bij de bekendmaking van de regeling voor privaatrechtelijke schulden en voorkomt dat met de wetenschap van het bestaan van die regeling nieuwe schulden worden aangegaan. Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 36 151, nr. 3, blz. 130.
8.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 36 151, nr. 3, blz. 43-45.
10.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, nr. 36 151, nr. 3, blz. 162.