ECLI:NL:RBZWB:2024:1431

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
C/02/417513 / JE RK 23-2292
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing in het kader van ouderlijk gezag en contactregeling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de moeder van een minderjarige. De moeder verzocht om de vervallen verklaring van een schriftelijke aanwijzing die haar contact met haar zoon beperkte. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet in persoon aanwezig was tijdens de mondelinge behandeling, ondanks dat zij behoorlijk was opgeroepen. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over haar zoon, die onder toezicht staat van de Stichting Jeugdbescherming Brabant. De kinderrechter heeft de procedure en de relevante stukken in overweging genomen, waaronder eerdere beschikkingen die betrekking hebben op de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige.

De moeder heeft aangevoerd dat de beperking van het contact met haar zoon onterecht is en dat deze niet in het belang van de minderjarige is. De GI heeft echter gesteld dat het contact op een verantwoorde manier moet plaatsvinden, en dat de GezinsManager de begeleiding van het contact zal verzorgen. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat het verzoek niet binnen de wettelijke termijn van twee weken was ingediend. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de GI tekort is geschoten in het bieden van rechtsmiddelen aan de moeder, en heeft aanbevolen dat de GI samen met de moeder en andere betrokkenen een plan van aanpak opstelt voor het contact tussen de moeder en de minderjarige.

De kinderrechter heeft uiteindelijk de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, maar heeft de GI aangespoord om een zorgvuldige regeling te treffen voor het contact tussen de moeder en haar zoon, waarbij de belangen van de minderjarige voorop staan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/417513 / JE RK 23-2292
Datum uitspraak: 14 februari 2024
beschikking vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H.L. van Lookeren Campagne in Wassenaar,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd in Etten-Leur.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoek met bijlagen van de moeder van 5 december 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 12 december 2023;
  • de e-mail met bijlagen van mr. Van Lookeren Campagne van 5 januari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 5 januari 2024;
  • het verweerschrift met bijlagen van de GI van 8 februari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 13 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van de moeder;
  • een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De kinderrechter stelt vast dat hoewel de moeder behoorlijk is opgeroepen, zij niet in persoon tijdens de mondelinge behandeling is verschenen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 17 augustus 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 17 augustus 2022 en tot 17 november 2022.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 26 oktober 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 17 november 2022 en tot 17 augustus 2023.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 16 augustus 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor het laatst verlengd met ingang van 17 augustus 2023 en tot 17 augustus 2024. Ook is in de genoemde beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 17 augustus 2023 en tot 17 november 2023.
2.5.
Bij beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 november 2023 is de beschikking van deze rechtbank van 16 augustus 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd.
2.6.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 9 november 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 17 november 2023 en tot 17 augustus 2024.
2.7.
[minderjarige] verblijft op grond van de laatst genoemde machtiging tot uithuisplaatsing bij een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
2.8.
De GI heeft bij e-mail van 25 oktober 2023, gericht aan de advocaat van de moeder, het volgende aangegeven:
“Ik heb moeder gisteren telefonisch gesproken en haar op de hoogte gebracht dat, zoals ook ter zitting benoemd, de bezoeken met [minderjarige] niet langer in het gezinshuis plaats kunnen vinden. De houding en het gedrag van moeder geeft spanningen in het gezinshuis, waar ook andere kinderen wonen. De GI is op zoek naar een geschikte zorgaanbieder in omgeving [plaats] , die onder andere de bezoeken van [minderjarige] met moeder kan begeleiden.”

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt om de beperking van het contact tussen haar en haar zoon, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vervallen te verklaren, subsidiair een zodanige regeling vast te stellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.

4.De standpunten

Standpunt van de moeder
4.1.
De moeder legt aan haar verzoek, samengevat, het volgende ten grondslag. De GI heeft bij e-mail van 25 oktober 2023 de advocaat van de moeder gemaild. In die email wordt medegedeeld dat de jeugdbeschermer de moeder telefonisch heeft gesproken en haar op de hoogte heeft gebracht dat de bezoeken met [minderjarige] niet langer in het gezinshuis kunnen plaatsvinden en dat de GI op zoek is naar een geschikte zorgaanbieder in omgeving [plaats] , die onder andere de bezoeken van [minderjarige] met moeder kunnen begeleiden. De moeder vat die e-mail op als een beperking in de zin van artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek (BW). De moeder kan zich niet langer vinden in de beperking die gekwalificeerd kan worden als een schriftelijke aanwijzing, omdat zij als gevolg daarvan al lange tijd geen contact met [minderjarige] heeft gehad. De moeder ziet geen noodzaak om het contact met [minderjarige] te beperken. Dat contact is juist noodzakelijk. Ook kan de moeder zich niet vinden in de schriftelijke aanwijzing, omdat die is gegeven op grond van overwegingen die buiten de moeder en/of [minderjarige] liggen, namelijk dat de houding en het gedrag van de moeder spanningen in het gezinshuis zouden veroorzaken, waar ook andere kinderen wonen. Ten eerste ontkent moeder deze aantijging. Ten tweede is, veronderstellende dat de aantijging waar zou zijn, het enkele feit dat er spanningen in het gezinshuis zouden zijn, waar ook andere kinderen wonen, in het licht van artikel 1:265f BW, niet ter zake doende. Het toepasselijk criterium is, althans moet zijn, dat de beperking in het belang van [minderjarige] moet zijn. De moeder wenst dat de schriftelijke aanwijzing vervallen wordt verklaard. De moeder is zich bewust van het feit dat de termijn van twee weken aanvangend met ingang van de dag na die waarop de beslissing is verzonden of uitgereikt is verstreken, maar doet een beroep op artikel 1:264 lid 4 BW. Redelijkerwijs kan niet geoordeeld worden dat moeder in verzuim is, omdat haar passiviteit is opgelegd en niet opgelegd om iets te doen.
4.2.
Namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, gesteld dat door de GI niet de verklaring van de gezinshuisouders aan dit verzoek ten grondslag gelegd kan worden, gelet op artikel 8 EVRM. Hier komt bij dat de problemen met het gezinshuis pas zijn ontstaan nadat de moeder één of twee keer is langs geweest, wat maakt dat die pas zijn ontstaan na verloop van de tweewekentermijn zoals bedoeld in artikel 1:264 lid 3 BW. Het enige belang dat hier zou moeten spelen, is dat van [minderjarige] . Het belang van de gezinshuisouders doet hier nu niet ter zake. Hiernaast is namens de moeder gesteld dat de vraag of sprake is van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet ter zake doet. In die zin geldt volgens die wet een bezwaartermijn van zes weken. Duidelijk is dat er weer contact tussen de moeder en [minderjarige] moet komen. Als die mogelijkheid zich voordoet, dan moet bezien worden wanneer de moeder hiertoe in staat is.
Standpunt van de GI
4.3.
Namens de GI is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, naar voren gebracht dat het belangrijk is dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] kan blijven plaatsvinden. Dat moet echter wel op een voor de moeder en [minderjarige] goede en verantwoorde manier vorm gegeven worden. De GezinsManager zal de begeleiding van het contact op zich nemen. Het contact tussen de moeder en [minderjarige] zal in beginsel met een frequentie van één keer in de twee weken plaatsvinden. De GezinsManager zal bezien welke frequentie en duur passend en in het belang van [minderjarige] is. De interactie tussen de moeder en [minderjarige] zal door de GezinsManager geobserveerd worden en de mogelijkheden zullen in kaart gebracht worden om naar een zo normaal mogelijk contact te kunnen toewerken. De GezinsManager zal een advies geven over de duur, frequentie, tijd en locatie van het contact tussen de moeder en [minderjarige] , alsook over of dat contact al dan niet begeleid moet plaatsvinden. Het contact tussen de moeder en [minderjarige] zal starten op de locatie van de GezinsManager in Tilburg. Op 2 februari 2024 heeft de moeder contact gezocht met de GI en haar laten weten dat zij de komende zes weken geen contact met [minderjarige] kan hebben, omdat zij zware medicatie zal krijgen in verband met een depressie. Op 8 februari 2024 is de moeder teruggekomen op wat zij eerder heeft aangegeven en vindt zij het niet hebben van contact met [minderjarige] voor de duur van zes weken te lang en wil zij dat er over vier weken een contactmoment wordt gepland. De GI heeft met de moeder afgesproken dat de GI contact zal opnemen met de GezinsManager om te informeren wanneer zij kan starten. Duidelijk is dat voor het contact tussen de moeder en [minderjarige] een kennismakingsgesprek gepland zal worden.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:265f, eerste lid, van het BW kan de GI, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, voor de duur daarvan de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. Op grond van het tweede lid, voor zover hier van belang, geldt die beslissing als een schriftelijke aanwijzing en zijn de artikelen 264 en 265 van overeenkomstige toepassing verklaard
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:264 lid 1 BW kan de kinderrechter op verzoek van een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren. Op grond van het derde lid van dat artikel bedraagt de termijn voor het indienen van het verzoek twee weken en vangt die aan met ingang van de dag na die waarop de beslissing is verzonden of uitgereikt. Op grond van het vierde lid van dat artikel geldt ten aanzien van een na afloop van deze termijn ingediend verzoek blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de verzoeker redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden in verzuim te zijn geweest.
5.3
De kinderrechter ziet zich – alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek over te kunnen gaan – allereerst voor de vraag gesteld of de moeder ontvankelijk is in haar verzoek, omdat, zoals niet in geschil is, het verzoek niet binnen de in de wet gestelde termijn van twee weken is ingediend.
5.4
De moeder beroept zich op artikel 1:264 lid 4 BW en stelt dat haar termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat haar passiviteit zou zijn opgelegd. Desgevraagd heeft de advocaat van de moeder niet kunnen toelichten waaruit die gedwongen passiviteit van de moeder zou bestaan. Evenmin blijkt dit uit de overgelegde stukken. Dit leidt de kinderrechter tot de conclusie dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De moeder zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek.
5.5
Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek omdat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De advocaat van de moeder heeft blijkens de stukken aan de jeugdbeschermer om een nadere uitleg gevraagd over wat zij telefonisch tegen de moeder heeft gezegd. De ter beoordeling voorliggende e-mail van de jeugdbeschermer van 25 oktober 2023, gericht aan de advocaat van de moeder, is de toelichting van de jeugdbeschermer aan de advocaat. Omdat deze email is gericht aan de advocaat van de moeder en een louter feitelijke uitleg bevat van het telefoongesprek tussen de jeugdbeschermer en de moeder, oordeelt de kinderrechter dat geen sprake is van een op rechtsgevolg gericht besluit, dat bovendien niet is gericht tot de moeder. Ook om deze redenen kan de moeder niet worden ontvangen in haar verzoek.
5.6
De kinderrechter overweegt in dit verband nog dat de advocaat van de moeder terecht heeft aangegeven dat de moeder een rechtsingang had moeten krijgen. Het is bij de GI bekend dat de moeder het niet eens is met het verloop van het contact met [minderjarige] . Als de GI het nodig acht om het contact tussen de moeder en [minderjarige] te wijzigen, dan moet de daartoe strekkende beslissing in een voor beroep vatbare vorm worden gegeven. Met andere woorden moet de moeder dan de mogelijkheid krijgen om tegen een beslissing van de GI rechtsmiddelen in te zetten. Hierin is de GI tekort geschoten.
Inmiddels is duidelijk dat de situatie ten opzichte van 25 oktober 2023, de datum van de mededeling door de jeugdbechermer aan de moeder dat de bezoeken niet langer in het gezinshuis kunnen plaatsvinden, is veranderd. De zorgaanbieder De GezinsManager is betrokken geraakt, de moeder kampt met depressieve klachten en krijgt daar (zware) medicatie voor, en de omgang vindt nu niet plaats. De kinderrechter vindt het daarom belangrijk dat de GI met de moeder, en alle andere betrokkenen, rond de tafel gaat zitten om een plan van aanpak op te stellen. Dat plan van aanpak dient het liefst in overleg vastgesteld te worden. Hierin moeten zaken zoals het contact tussen de moeder en [minderjarige] en het onderzoek van de GezinsManager goed vormgegeven worden. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling genoemd te willen inzetten op een contact dat één keer per twee weken plaatsvindt. Als alle betrokkenen hierover overeenstemming bereiken, dan moet dit goed vastgelegd worden. Als er geen overeenstemming wordt bereikt, dan moet het besluit van de GI over het contact tussen de moeder en [minderjarige] in een voor beroep vatbaar besluit vastgelegd worden, bijvoorbeeld in de vorm van een besluit op grond van artikel 1:265f (aanwijzing) of artikel 1:265g BW (verzoek van de GI tot vaststelling van een contactregeling). Op deze manier kunnen de eventuele bezwaren van de moeder door de kinderrechter worden beoordeeld.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024, in aanwezigheid van mr. Hol, griffier, en op schrift gesteld op 28 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.