ECLI:NL:RBZWB:2024:1424

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
C/02/417458 / JE RK 23-2276
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 februari 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de beschikking van 18 januari 2024 in acht genomen, waarin de ondertoezichtstelling voor het laatst was verlengd tot 11 maart 2024. De Gecertificeerde Instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen. De ouders van de minderjarigen zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de communicatie tussen hen verloopt moeizaam. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren voortgezet, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen nog steeds aanwezig zijn, ondanks positieve ontwikkelingen bij de ouders. De moeder heeft persoonlijke hulpverlening gezocht, terwijl de vader zich constructief opstelt. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling voor de duur van zeven maanden te verlengen, met de verwachting dat de GI uiterlijk op 11 september 2024 rapporteert over de voortgang en de noodzaak van verdere hulpverlening. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

De kinderrechter heeft benadrukt dat de resultaten van het traject bij de kindbehartiger meegenomen moeten worden in de beoordeling van het resterende deel van het verzoek. De ouders hebben de mogelijkheid om te reageren op de rapportage van de GI, en de kinderrechter heeft aangegeven dat de communicatie tussen de ouders verbeterd moet worden. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/417458 / JE RK 23-2276
Datum uitspraak: 14 februari 2024
(verdere) beschikking verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd in Middelburg,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2014 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2017 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A. Apistola in Zwijndrecht,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 18 januari 2024 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
  • de stelbrief van mr. Apistola van 6 februari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 7 februari 2024.
1.2.
Op 14 februari 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door mr. Apistola;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 11 juni 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is voor het laatst bij beschikking van 18 januari 2024 verlengd tot 11 maart 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun vader.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar.
3.2.
Ter beoordeling ligt nog voor het resterende deel van het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen, te weten voor de periode met ingang van 11 maart 2024 en tot 11 februari 2025.

4.De standpunten

Standpunt van de GI
4.1.
De GI handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing hiervan naar het verzoek waarin, kort samengevat, het volgende is opgenomen. De communicatie tussen de ouders blijft stroef verlopen. In het ouderschapsplan zijn afspraken gemaakt over de informatieve e-mail. De vader mailt de moeder eens per week met informatie over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de moeder mailt de vader in de week dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij haar zijn geweest. De moeder heeft aangegeven te willen stoppen met de informatieve e-mail en stuurt die daarom voor langere tijd al niet meer. De moeder wil de informatieve e-mail niet meer op een vast moment krijgen, maar alleen als er belangrijke informatie gedeeld moet worden (zoals een doktersafspraak). De GI begrijpt de wens van de moeder om de frequentie van de informatieve e-mail te veranderen, maar heeft aangegeven dat zij dan het risico loopt laat geïnformeerd te worden met mogelijk discussies en frustraties als gevolg. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn aangemeld bij een kindbehartiger van [jeugdhulp]. Hiermee probeert de GI zicht te krijgen op hoe [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het contact met de ouders ervaren, hoe [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich verhouden tot de echtscheiding van de ouders en wat er nodig is om hen sterker te maken. Het is ouders tot op heden niet gelukt om de zorgverzekering van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te regelen, in die zin dat zij van de polis van de moeder verwijderd worden en op die van de vader worden bijgeschreven. SMWO ondersteunt de vader in de communicatie met de moeder. SMWO ziet dat vader zich inzet voor het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en zien voor nu geen hulpvraag. Daarom loopt de begeleiding vanuit SMWO tot en met februari 2024. De moeder voert gesprekken bij de huisarts, waarbij de GI het belangrijk vindt om de voortgang van het persoonlijke hulpverleningstraject te monitoren. De GI hoeft niet te weten wat de inhoud is van de gesprekken die zij daar voert. [jeugdzorg] is al langere tijd betrokken bij moeder. Weliswaar ziet [jeugdzorg] dat moeder haar best doet, maar het lukt niet (altijd) om tot constructieve gesprekken te komen. Ook merkt [jeugdzorg] dat de moeder meer op afstand lijk te zijn in samenwerking met [jeugdzorg]. Zij lijkt afstand te bewaren door minder open te zijn tijdens de gesprekken en observatiemomenten te annuleren. De GI ziet dat er positieve ontwikkelingen hebben plaatsgevonden, maar die blijven kwetsbaar. Ook in de interactie tussen de moeder en [minderjarige 1] lijkt iets te spelen. De komende periode wil de GI de ingezette hulpverlening (kindbehartiger en [jeugdzorg]) blijven monitoren. Ook wil de GI zien of het de moeder lukt om haar emoties te reguleren met behulp van persoonlijke hulpverlening en bezien of de moeder doet wat er van haar wordt verwacht in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarnaast wil de GI de komende periode benutten om te bezien wat er nodig is om de ondertoezichtstelling te kunnen afsluiten als de ingezette hulpverlening onvoldoende blijkt te zijn en of het de moeder lukt om haar ouderlijk gezag, op afstand van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , uit te voeren.
4.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is namens de GI, kort samengevat, verklaard dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op 1 maart 2024 met het traject bij de kindbehartiger kunnen starten. De ouders zullen in dat kader eind februari 2024 een e-mail ontvangen om een kennismakingsgesprek in te plannen en om nadere afspraken te maken, waarbij ook uitgelegd zal worden wat het traject zal inhouden. De komende periode moet bezien worden of er risico’s worden gezien als de ouders gezamenlijk gezagsbeslissingen moeten gaan nemen, zoals over schoolkeuzes. De verwachting is dat de ouders hier niet gezamenlijk uitkomen. Ook vraagt de GI zich af of [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich uit mogen laten over welke school zij wensen. De GI vindt het wel positief dat het ouders gelukt is om de zorgverzekering voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te regelen, echter wel met sturing vanuit de GI. Hiernaast vindt de GI het belangrijk om te monitoren hoe de persoonlijke hulpverlening van de moeder verloopt. De GI hoeft niet te weten wat zij met die hulpverlening bespreekt, maar wil kunnen inschatten of er echt sprake is van een hulpverleningstraject. [jeugdzorg] heeft aangegeven dat zij weliswaar zien dat de samenwerking met de moeder veranderd is, maar ook dat zij sinds het laatste gesprek in december 2023 meer open is geworden. De school van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ziet voor nu geen bijzonderheden, maar wel dat [minderjarige 2] stiller is geworden als zij naar de moeder moet gaan. Ook kijkt zij dan steeds naar de klok en zou er bij de moeder meer straf gegeven worden. Belangrijk is dat er zicht komt op hoe het met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaat door de inzet van de kindbehartiger en dan kan wellicht de ondertoezichtstelling afgesloten worden. Ook ziet de GI dat de communicatie tussen de ouders nog steeds niet goed verloopt en dat verder het gesprek aangegaan moet worden over de informatieve e-mail die de ouders volgens het ouderschapsplan moeten sturen. De GI kan zich niet vinden in een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van vier maanden, omdat de kindbehartiger pas op 1 maart 2024 kan starten en dat traject zal ongeveer drie maanden in beslag nemen. Daarna moet bezien worden hoe het met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaat en wat zij eventueel nodig hebben. Als blijkt dat de zorgen nog niet zijn verminderd, dan moeten [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wellicht weerbaarder gemaakt worden voor de situatie waarin zij opgroeien. Aansluitend zal er nog een borgingsfase plaatsvinden.
Standpunt van de moeder
4.3.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, naar voren gebracht dat het verzoek primair moet worden afgewezen, subsidiair dient het verzoek voor maximaal vijf of zes maanden toegewezen te worden met afwijzing van het restant van het verzoek of meer subsidiair moet het verzoek voor een gedeelte toegewezen worden met aanhouding van het restant daarvan. De gedragswetenschapper van de GI heeft aangegeven zich af te vragen wat nog haalbaar is binnen dit systeem, wat de toegevoegde waarde van de ondertoezichtstelling nog is en hoe onveilig de situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daadwerkelijk is. De moeder vindt dat op een gegeven moment toegewerkt moet worden naar het vrijwillig kader. De GI lijkt vooral zorgen te hebben over risico’s die in de toekomst al dan niet zouden kunnen ontstaan (gezagskwesties). [jeugdzorg] is betrokken bij de moeder. De moeder loopt bij de huisarts en ook de vader heeft stappen gezet in het kader bij SMWO. De kindbehartiger gaat op 1 maart 2024 starten. De vraag is of dit systeem zich daarna in een eindsituatie bevindt of dat de GI zich zorgen blijft maken. Een ondertoezichtstelling kan op een gegeven moment ook averechts gaan werken. De moeder vindt dat de tijd daar is dat de ouders de mogelijkheid moeten krijgen om het zelf te gaan proberen. Als dat niet of niet gelijk lukt, dan hebben de ouders hun netwerk en hulpverlening om op terug te vallen. Er is lang geprobeerd om de oudercommunicatie te verbeteren. Als sprake kan zijn van minimale oudercommunicatie, dan kunnen de ouders met elkaar optrekken voor wat betreft belangrijke gezagsbeslissingen. De moeder herkent niet dat [minderjarige 2] de laatste tijd op school stiller is. Hoewel de moeder regels hanteert, mogen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ook gewoon kind zijn. Ook geeft de moeder aan moeite te hebben met het gegeven dat [jeugdzorg], bij wijze van, verwacht dat de moeder in één weekend drie verschillende oplossingsmogelijkheden inzet en laat weten welke het beste heeft gewerkt. De moeder kan die oplossingsmogelijkheden niet allemaal in één weekend uitproberen. Ook vindt de moeder het belangrijk om aan te geven dat [jeugdzorg] vaker de momenten heeft afgezegd dan dat vanuit haar kant wordt geannuleerd. Hiernaast heeft de moeder aangegeven dat zij bereid is om haar hulpverlener bij de huisartspraktijk toestemming te geven om algemene informatie (zoals wie is de persoon van de hulpverlener, waar zoekt u hulp voor, komt u de afspraken na) naar de GI te sturen. Voor wat betreft de informatieve e-mail heeft de moeder aangegeven dat zij alleen de belangrijke punten wil vernemen (bijvoorbeeld: wanneer naar de dokter en wat is er besproken?). Voorts heeft de moeder toegelicht dat zij bereid is oudergesprekken van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij te wonen. De leerkracht van [minderjarige 2] vindt het goed als het oudergesprek telefonisch plaatsvindt, maar die van [minderjarige 1] vindt dat niet goed.
Standpunt van de vader
4.4.
Door de vader is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, verklaard dat hij zich kan vinden in het verzoek van de GI. De afgelopen periode is het tussen de ouders redelijk rustig gebleven. In de kerstvakantie heeft zich de situatie voorgedaan of [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wel of niet naar [plaats] gebracht moesten worden. Uiteindelijk heeft de broer van de vader [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gebracht en toen is het opgelost. De ouders communiceren verder niet met elkaar. Ten slotte heeft de vader aangegeven dat hij liever ziet dat de ondertoezichtstelling met de resterende duur wordt verlengd, omdat die maatregel altijd eerder afgesloten zou kunnen worden.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De kinderrechter heeft de overgelegde stukken goed gelezen. Ook heeft de kinderrechter goed geluisterd naar wat namens de GI, door en namens de moeder en door de vader tijdens de mondelinge behandeling is aangegeven. Op basis van die stukken en wat tijdens die behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet worden toegewezen voor de duur van zeven maanden. Het resterende deel van dat verzoek wordt aangehouden tot de datum die in de beslissing vermeld staat. De kinderrechter zal haar beslissing hieronder toelichten.
5.3.
Bij beschikking van 26 september 2023 heeft de kinderrechter vastgesteld dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de situatie nog niet voldoende goed is om af te kunnen schalen naar het vrijwillig kader, omdat die nog onzekerheden en zorgen kent. De kinderrechter vindt dat de zorgen zoals vermeld in die beschikking, nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter ziet enerzijds dat de ouders een positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt, omdat de moeder een vorm van persoonlijke hulpverlening heeft gezocht en de vader zich constructief en coöperatief opstelt in de richting van de hulpverlening van SMWO, wat maakt dat dat traject na februari 2024 afgehaald kan worden. Ook de school lijkt minder zorgen te hebben over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Anderzijds ziet de kinderrechter dat [jeugdzorg] heeft aangegeven dat het er op lijkt dat de samenwerking met de moeder meer tot stilstand is gekomen. Ook ziet de kinderrechter dat de moeder niet lijkt te willen aangeven wat voor persoonlijk hulpverleningstraject zij bij of via de huisarts volgt. Dit vindt de kinderrechter zorgelijk, omdat de GI moet kunnen beoordelen of dat traject passend is en of dat uiteindelijk in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is met de moeder besproken dat de GI niet hoeft te weten wat zij met de hulpverlener bespreekt, maar dat de GI onder meer zicht wil krijgen op wie de persoon van de hulpverlener is, welke deskundigheid diegene heeft en of de moeder de afspraken betrouwbaar nakomt. De moeder heeft aangegeven dat de betrokken hulpverlener algemene informatie aan de GI mag verstrekken. Dit vindt de kinderrechter een goede eerste stap van de moeder.
5.4.
De kinderrechter vindt het daarnaast belangrijk dat de resultaten van het traject van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de kindbehartiger worden meegenomen bij de beoordeling van het resterende deel van het verzoek. Nu dat traject enkele maanden in beslag zal nemen en als gevolg daarvan wellicht nadere hulpverlening nodig kan zijn, vindt de kinderrechter dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van zeven maanden moet worden verlengd. Het resterende deel van het verzoek van de GI wordt aangehouden tot de datum die in de beslissing staat.
5.5.
De kinderrechter verwacht van de GI dat zij
uiterlijk op 11 september 2024een briefrapportage bij de kinderrechter, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de moeder, mr. Apistola en de vader, indient waarin zij de stand van zaken beschrijft, wat er volgens de GI nog nodig is om tot een afsluiting van de ondertoezichtstelling te komen en wat volgens haar het gewenste verdere procesverloop moet zijn. Als de GI vindt dat de ondertoezichtstelling afgesloten kan worden, dan moet daar wel een borgingsplan aan ten grondslag liggen. Indien de GI vindt dat de ondertoezichtstelling nog niet afgesloten kan worden omdat er nog hulpverlening ingezet dient te worden, dan moet zij aangeven waarom en waarvoor die hulpverlening nodig is, wanneer die kan starten en hoe lang dat traject dan gaat duren. Ook verwacht de kinderrechter van de GI dat zij naar de informatievoorziening tussen de ouders gaat kijken. De moeder (en mr. Apistola) en de vader (via de GI) kunnen op de briefrapportage van de GI reageren. Hierbij dienen zij ook aan te geven wat het verdere gewenste procesverloop is en of het resterende deel van het verzoek wel of niet tijdens een nader te bepalen mondelinge behandeling besproken dient te worden.
5.6.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van zeven maanden, met ingang van 11 maart 2024 en tot 11 oktober 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de beslissing ten aanzien van het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan tot
11 september 2024 PRO FORMA, met het verzoek aan de GI om uiterlijk dan te rapporteren over het verloop van de ondertoezichtstelling zoals in de beoordeling overwogen.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Hol, griffier, en op schrift gesteld op 29 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.