Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
voor wat betreft medische behandeling)
verl. ondertoezichtstelling en verl. uithuisplaatsing)
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in de rekestprocedure met betrekking tot de minderjarige [minderjarige]. De kinderrechter heeft het verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI) tot overdracht van het gezag voor medische behandeling afgewezen. De reden hiervoor is dat de moeder inmiddels toestemming heeft gegeven voor de behandeling van [minderjarige] bij [behandelgroep 2]. De kinderrechter oordeelt dat, hoewel de GI een verzoek deed op basis van artikel 1:265e BW, het verzoek niet terecht was omdat er met een eenmalige vervangende toestemming volstaan kan worden.
Daarnaast heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd voor de duur van één jaar, met ingang van 9 maart 2024. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door de vele ingrijpende gebeurtenissen in haar leven, waaronder het seksueel wervend gedrag en de problematiek van haar ouders. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om de regiefunctie op zich te nemen en de noodzakelijke hulpverlening te coördineren, zodat [minderjarige] de benodigde behandeling kan krijgen.
De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep. De beslissing is mondeling gegeven en op schrift gesteld op 29 februari 2024.