ECLI:NL:RBZWB:2024:1422

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
C/02/417945 / JE RK 24-55 en C/02/418833 / JE RK 24-205
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot overdracht gezag voor medische behandeling en verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in de rekestprocedure met betrekking tot de minderjarige [minderjarige]. De kinderrechter heeft het verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI) tot overdracht van het gezag voor medische behandeling afgewezen. De reden hiervoor is dat de moeder inmiddels toestemming heeft gegeven voor de behandeling van [minderjarige] bij [behandelgroep 2]. De kinderrechter oordeelt dat, hoewel de GI een verzoek deed op basis van artikel 1:265e BW, het verzoek niet terecht was omdat er met een eenmalige vervangende toestemming volstaan kan worden.

Daarnaast heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd voor de duur van één jaar, met ingang van 9 maart 2024. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door de vele ingrijpende gebeurtenissen in haar leven, waaronder het seksueel wervend gedrag en de problematiek van haar ouders. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om de regiefunctie op zich te nemen en de noodzakelijke hulpverlening te coördineren, zodat [minderjarige] de benodigde behandeling kan krijgen.

De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep. De beslissing is mondeling gegeven en op schrift gesteld op 29 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers:
- C/02/417945 / JE RK 24-55 (overdracht gezag
voor wat betreft medische behandeling)
- C/02/418833 / JE RK 24-205 (
verl. ondertoezichtstelling en verl. uithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 14 februari 2024
beschikking overdracht gezag voor wat betreft medische behandeling, verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd in Amsterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt in beide zaken als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedures

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
In de zaak met kenmerk JE RK 24-55:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 11 januari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 11 januari 2024.
In de zaak met kenmerk JE RK 24-205:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 6 februari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 6 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren van beide zaken heeft plaatsgevonden op 14 februari 2024. Daarbij was aanwezig:
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De kinderrechter stelt vast dat hoewel de moeder en de vader van [minderjarige] behoorlijk zijn opgeroepen, zij niet tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om met haar te praten tijdens het kindgesprek op 14 februari 2024, maar zij is niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 9 maart 2022 en tot 9 maart 2023. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is voor het laatst bij beschikking van 28 februari 2023 verlengd tot 9 maart 2024.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Rotterdam van 8 september 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 9 maart 2023. Die machtiging tot uithuisplaatsing is bij beschikking van 28 februari 2023 verlengd tot 9 maart 2024.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Rotterdam van 2 november 2023 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van twee weken. Het overige deel is aangehouden tot de mondelinge behandeling op 10 november 2023.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Rotterdam van 10 november 2023 is de beschikking van 2 november 2023 herroepen met ingang van 10 november 2023. In de genoemde beschikking heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, met ingang van 10 november 2023 en tot 24 november 2023. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
2.6.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 2 januari 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, met ingang van 2 januari 2024 en tot 16 januari 2024. Bij beschikking van 11 januari 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, met ingang van 16 januari 2024 en tot 9 maart 2024. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
2.7.
[minderjarige] verblijft op grond van de laatst genoemde machtiging tot uithuisplaatsing bij [jeugdzorg 1] .

3.De verzoeken

In de zaak met kenmerk JE RK 24-55:
3.1.
De GI verzoekt:
op grond van artikel 1:265e lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) te bepalen dat het gezag over [minderjarige] gedeeltelijk, namelijk voor zover het betreft de toestemming voor een medische behandeling van [minderjarige] , toegekend wordt aan de GI met ingang van 11 januari 2024;
de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
te bevelen dat deze gedeeltelijke gezagstoekenning aan de GI aangetekend zal worden in het gezagsregister.
In de zaak met kenmerk JE RK 24-205:
3.2.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.
3.3.
De GI verzoekt, eveneens uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen met ingang van (naar de kinderrechter begrijpt) 9 maart 2024 en voor de duur van de ondertoezichtstelling.

4.De standpunten

Standpunt van de GI
4.1.
Ten aanzien van het verzoek gedeeltelijke overdracht van het gezag voor het geven van toestemming voor een medische behandeling heeft de GI in het verzoek opgenomen dat er in het leven van [minderjarige] veel veranderingen hebben plaatsgevonden, waaronder het verblijf op verschillende (crisis)plekken en pleeggezinnen. Vanwege de beperking van [minderjarige] in combinatie met haar complexe en steeds meer uit de hand lopende gedrag, zijn de betrokkenen om haar heen van mening dat [minderjarige] op een behandelgroep dient te verblijven. Hiervoor is toestemming van, in dit geval, beide ouders met ouderlijk gezag nodig. Door de afwezigheid van de moeder met ouderlijk gezag in het leven van [minderjarige] , is het aanmeldingsproces van [minderjarige] bij [behandelgroep 1] bemoeilijkt. De vader kan achter de aanmelding bij die behandelgroep staan. Omdat de moeder niet bereikbaar is geweest en geen contact met de GI en de vader heeft opgenomen, is het niet gelukt om de aanmelding van [minderjarige] bij [behandelgroep 1] voort te zetten. Hiernaast is het niet mogelijk dat [minderjarige] bij de vader gaat wonen en daar opgroeit. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij op een behandelgroep gaat verblijven waar professionals zijn die, indien nodig, ook medicatie kunnen voorschrijven.
4.2.
Ten aanzien van het verzoek verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing heeft de GI in haar verzoek het volgende opgenomen. Het afgelopen jaar is gewerkt aan de problematiek van [minderjarige] . Tot en met juni 2023 heeft [minderjarige] een behandeling gevolgd vanuit [zorgorganisatie 1] , zodat [minderjarige] kan leren hoe zij veilig kan omgaan met social media en wat gezond (seksueel online) gedrag is. Ook is met [minderjarige] gewerkt aan het begrijpelijk maken wat een autismespectrumstoornis (ASS) inhoudt, zodat zij zichzelf beter kan begrijpen. De vader is hierin meegenomen, zodat ook hij begrijpt wat ASS betekent en hoe hij beter bij [minderjarige] kan aansluiten. [minderjarige] heeft van september 2022 tot en met juli 2023 bij een pleeggezin in [plaats] verbleven. De plaatsing bij dat pleeggezin is op een gegeven moment beëindigd, omdat zij seksueel wervend gedrag is gaan laten zien jegens haar pleegvader en -broer. Ook is bij dat gezin gezien dat [minderjarige] online contact heeft met mannen/jongens en dat zij erg geïnteresseerd is in hun aandacht. Ter overbrugging van een nieuw pleeggezin is [minderjarige] naar een gezinshuis gegaan en is daarna naar dat gezin in Limburg gegaan. Ook daar heeft [minderjarige] al snel seksueel wervend gedrag laten zien jegens haar pleegbroer. Op 2 november 2023 is [minderjarige] , nadat zij door de taxi bij de school was afgezet, weggelopen. ’s Middags heeft [minderjarige] zich gemeld. Omdat het pleeggezin niet langer voor [minderjarige] heeft kunnen zorgen, is zij naar een [crisisopvang] in Limburg gegaan. Hier is gezien dat [minderjarige] veelvuldig online contact heeft met oudere mannen en jongens. [minderjarige] stuurt via WhatsApp en Snapchat (naakt)foto’s en heeft zich online uitgegeven als een 17-jarige met hierbij seksueel getinte teksten. Daarom heeft [crisisopvang] aangegeven dat [minderjarige] naar [behandelgroep 1] of [behandelgroep 2] moet gaan. Doordat de moeder tot 30 januari 2024 geen toestemming heeft gegeven, is zij op 19 november 2023 ter overbrugging van een behandeling bij [behandelgroep 1] of [behandelgroep 2] bij de vader gaan wonen, zonder hulpverlening door de wachtlijsten binnen jeugdzorg. Op 5 december 2023 is [minderjarige] weggelopen en is zij met de trein naar Noord-Brabant gegaan, waar zij rond middennacht een jongen heeft ontmoet waarmee zij sinds één dag contact heeft gehad. Op 7 december 2023 heeft die jongen [minderjarige] aan de politie overgedragen. De vader heeft in die periode van drie vermissingsdagen weinig initiatief genomen om actie te ondernemen, zoals het opnemen van contact met de politie of met de GI. Op 8 december 2023 is ambulante spoedhulp (ASH) vanuit [jeugdzorg 2] ingezet voor vier weken. Hierna zou MST-PSB van de [zorgorganisatie 2] ingezet gaan worden. Op 1 januari 2024 is [minderjarige] wederom weggelopen. Uiteindelijk is [minderjarige] door de politie terug naar de vader gebracht. Volgens de vader en de ASH is [minderjarige] op dat moment niet voor rede vatbaar geweest. Daarom is [minderjarige] op 2 januari 2024 met spoed naar een crisisplek van [jeugdzorg 2] gegaan, waar zij tot 22 januari 2024 heeft verbleven. Daar had [minderjarige] geen aansluiting met groepsgenoten, heeft zij last van stemmen in haar hoofd gehad die haar opdrachten zouden geven en zou zij mensen in haar kamer hebben gezien die er niet zijn geweest. Op 21 januari 2024 is [minderjarige] wederom weggelopen. De huisarts heeft [minderjarige] op 22 januari 2024 naar [zorgorganisatie 3] gestuurd (intensieve kindergroep). De psychiater heeft geen psychiatrische kenmerken gezien, maar wel dat het gedrag van [minderjarige] mogelijk voortkomt uit haar verstandelijke vermogen, haar emotionele achterstand en ASS. Hierdoor is het voor de GI opnieuw duidelijk geworden dat [minderjarige] naar [behandelgroep 1] of [behandelgroep 2] moet gaan. Op 30 januari 2024 heeft de moeder (mondeling) toestemming gegeven om [minderjarige] te laten behandelen bij [behandelgroep 2] . De hulpverlening van MST-PSB i niet gestart, omdat tijdens het intakegesprek is gezien dat er meerdere contra-indicaties zijn. Nu [minderjarige] bij [zorgorganisatie 3] niet langer heeft kunnen verblijven, is zij op de valreep (tijdelijk) bij [jeugdzorg 1] geplaatst. Het intakegesprek van [minderjarige] bij [behandelgroep 2] staat gepand op 13 februari 2024. Het afgelopen jaar is er niet tot nauwelijks aan de doelen behorende bij de ondertoezichtstelling gewerkt, met name door de vele overplaatsingen van [minderjarige] . De houding van de vader is in positieve zin veranderd en hij staat in de samenwerking met de GI. De vader heeft aangegeven dat [minderjarige] (op dit moment) niet bij hem kan wonen. Het komende jaar zal, als de ondertoezichtstelling wordt verlengd, gewerkt worden aan het bieden van behandeling voor de problematiek van [minderjarige] , zoals het seksueel wervend en seksueel overschrijdende gedrag. Ook heeft [minderjarige] behandeling nodig voor haar ASS-problematiek en haar boosheid en onbegrip naar de samenleving. De GI vindt dat terugplaatsing van [minderjarige] bij de vader niet het gewenste effect zal hebben en het gevoel van falen kan schadelijk zijn voor zowel de vader als [minderjarige] . Ook zal gewerkt worden aan de relatie tussen de vader en [minderjarige] , waarbij het van belang is dat zij elkaar structureel gaan zien. Het contact tussen de moeder en [minderjarige] is ook belangrijk, reden waarom de GI blijvend zal proberen om met de moeder in contact te komen en te blijven.
4.3.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is namens de GI naar voren gebracht dat de moeder op 30 januari 2024 (mondeling) toestemming heeft gegeven voor de behandeling van [minderjarige] bij [behandelgroep 2] . Hierbij merkt de GI op dat [behandelgroep 1] met name een onderzoekslocatie is en [behandelgroep 2] een behandelingslocatie. [crisisopvang] , waar beide locaties onder vallen, heeft aangegeven dat [minderjarige] gelijk bij [behandelgroep 2] geplaatst kan worden en niet eerst naar [behandelgroep 1] hoeft te gaan. De moeder heeft geen e-mail of WhatsApp en heeft daarom niet haar toestemming op schrift kunnen stellen. Hiernaast is namens de GI aangegeven dat het intakegesprek van [minderjarige] bij [behandelgroep 2] gisteren niet is doorgegaan, omdat de vader dat gesprek een dag van tevoren heeft afgezegd. De GI vindt dit teleurstellend, temeer omdat onder andere de GI en [crisisopvang] er alles aan doen om [minderjarige] bij [behandelgroep 2] geplaatst te krijgen. Daarnaast is namens de GI aangegeven dat de GI zich afvraagt of de vader begrijpt wat er speelt. Hij denkt namelijk dat [minderjarige] bij [jeugdzorg 1] kan verblijven en daar behandeld kan worden, maar [minderjarige] kan daar alleen tijdelijk verblijven. [jeugdzorg 1] heeft aangegeven dat het op zich goed gaat met [minderjarige] , maar dat zij niet tot de groep hoort die daar thuishoort (wervend seksueel gedrag, laag verstandelijk niveau, vriendjes, jonge leeftijd). Ook heeft [minderjarige] bij [jeugdzorg 1] nog geen wegloopplannen gehad. De vader heeft de GI laten weten dat hij het eens is met de verzoeken en vindt dat [minderjarige] hulpverlening nodig heeft. Ten slotte is namens de GI aangegeven dat de bekostiging van het leerlingvervoer van [minderjarige] naar de school mogelijk voor (bekostigings)problemen kan zorgen, omdat zij slechts tot de dichtstbijzijnde school rijden. Hier heeft de GI aandacht voor.

5.De beoordeling

Verlenging ondertoezichtstelling (JE RK 24-205)
5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
De kinderrechter heeft de stukken van de GI goed gelezen. Ook heeft zij goed geluisterd naar wat namens de GI tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht. Op basis daarvan is de kinderrechter van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke criteria, zoals hierboven vermeld. Daarom zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen voor de duur van één jaar. Dit betekent dat die maatregelen worden verlengd met ingang van 9 maart 2024 en tot 9 maart 2025. Hieronder zal de kinderrechter uitleggen waarom zij tot deze beslissing is gekomen.
5.3.
De kinderrechter moet allereerst de vraag beantwoorden of [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Die vraag moet de kinderrechter bevestigend beantwoorden. [minderjarige] heeft al veel ingrijpende gebeurtenissen op jonge leeftijd meegemaakt. Er zijn al lange tijd veel en uiteenlopende zorgen over [minderjarige] , waaronder het feit dat zij al meerdere keren een andere verblijfplaatsen (waaronder crisisplekken en pleeggezinnen) heeft gehad, het gegeven dat zij individuele problematiek heeft (zoals haar functioneren op lichtverstandelijk beperkt niveau en ASS), haar (online) seksueel wervend en seksueel overschrijdend gedrag en het feit dat zij meermaals is weggelopen om met oudere mannen en/of jongens af te spreken die zij online heeft ontmoet en nauwelijks kent. Hier komt bij dat de ouders van [minderjarige] ook de nodige problematiek kennen, omdat de moeder in 2021 bijna een jaar lang opgenomen is geweest en in de periode tot nu een keer opnieuw opgenomen is geweest en een suïcidepoging heeft gedaan. De vader is overbelast geraakt en heeft burn-outklachten (gehad). Dit maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd.
5.4.
Vervolgens moet de kinderrechter de vraag beantwoorden of de zorg die in verband met het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging noodzakelijk is door [minderjarige] en/of de ouders niet of niet voldoende wordt geaccepteerd. Ook deze vraag moet de kinderrechter bevestigend beantwoorden. Recent heeft in de situatie van [minderjarige] de situatie zich voorgedaan dat de moeder geen toestemming heeft gegeven om [minderjarige] een behandeling bij [behandelgroep 1] of [behandelgroep 2] te laten ondergaan. Dit heeft weliswaar te maken gehad met het feit dat de GI weinig tot geen contact met de moeder heeft kunnen krijgen, maar de kinderrechter vindt dit niet in het belang van [minderjarige] . Als duidelijk is dat [minderjarige] een behandeltraject bij [behandelgroep 1] of [behandelgroep 2] moet ondergaan of een andere door de GI noodzakelijk geacht hulpverleningstraject, dan moet dat, voor zover dat kan gelet op de wachtlijstproblematiek, zo snel als mogelijk opgepakt kunnen worden. Hiervoor is de toestemming van beide ouders met ouderlijk gezag nodig. Om deze reden vindt de kinderrechter dat ook aan dit wettelijk criterium wordt voldaan. Gelet op het vorenstaande is de kinderrechter dan ook van oordeel dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] moet worden verlengd. De kinderrechter zal die verlengen voor de verzochte duur, gezien de problematiek waar aan gewerkt dient te worden.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing (JE RK 24-205)
5.5.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.6.
De kinderrechter is ook van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke criteria zoals hierboven vermeld. Daarom wordt ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd voor de duur van een jaar. De moeder van [minderjarige] is al langere tijd afwezig uit het leven van [minderjarige] . De vader heeft weliswaar aangegeven dat hij in beginsel graag zou willen dat [minderjarige] bij hem komt wonen, maar dit is vanwege de complexe situatie van [minderjarige] en dat van haar problematiek (op dit moment) niet mogelijk. De vader weet niet of hij, gelet op het vorenstaande, [minderjarige] veilig bij hem kan laten verblijven en of hij haar de structuur en regels kan bieden om haar tot een volwaardige ontwikkeling te laten komen. De kinderrechter vindt ook dat [minderjarige] op dit moment niet bij de ouders kan wonen. [minderjarige] dient een behandeltraject bij [behandelgroep 2] te ondergaan en hiervoor is een machtiging tot uithuisplaatsing nodig. Daarom zal de kinderrechter, gelet op het vorenstaande en het gegeven dat zij het noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] vindt dat zij gedurende dag en nacht elders verblijft, de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen voor de duur van een jaar.
5.7
De kinderrechter verwacht van de GI dat zij de regiefunctie verder op zich gaat nemen en de verlengde kinderbeschermingsmaatregelen doortastend en effectief verder gaat uitvoeren. Hierbij merkt de kinderrechter op dat zij de GI houdt aan haar toezegging om zich intensief in te zetten om het vervoer van [minderjarige] van en naar school te regelen. Het is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat zij de komende periode nog naar haar eigen school kan blijven gaan, omdat zij al zoveel verlieservaringen heeft moeten meemaken.
Overdracht gezag wat betreft medische behandeling (JE RK 24-55)
5.8
De kinderrechter overweegt allereerst dat de vader instemt met het verblijf en de behandeling van [minderjarige] bij [behandelgroep 2] . Het verzoek van de GI ziet dan ook alleen op de overdracht van het gezag van de moeder.
5.9
De GI heeft op grond van artikel 1:265e lid 1 sub b BW verzocht om een gedeeltelijke gezagsuitoefening voor een medische behandeling. De kinderrechter kan op basis van dat artikel het gezag van ouders ten aanzien van het geven van toestemming voor een medische behandeling overhevelen naar de GI als het gaat om een minderjarige jonger dan twaalf jaar of een minderjarige van twaalf jaar of ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Dit wetsartikel is bedoeld om de GI in algemene zin bevoegd te maken om over elke medische behandeling van de onder toezicht gestelde minderjarige te beslissen.
In artikel 1:265h BW is neergelegd dat de kinderrechter verzocht kan worden om voor een specifieke medische behandeling toestemming te geven, ondanks dat de ouders met gezag hier niet mee instemmen.
5.1
Als volstaan kan worden met een eenmalige vervangende toestemming op basis van artikel 1:265h BW, dan is het overhevelen van het gezag ten aanzien van elke medische behandeling niet gelegitimeerd. Dit zou immers dan in strijd zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.11
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard, is gebleken dat de GI de overdracht van het gezag verzoekt in verband met het niet instemmen door de moeder met het verblijf van [minderjarige] op [behandelgroep 2] voor een behandelaanbod en vervolgtraject. Naar het oordeel van de kinderrechter is voor een dergelijk verzoek artikel 1:265h het toepasselijke wettelijke kader. Een gezagsoverdracht voor alle te nemen beslissingen gaat in dit geval te ver. Daarbij betrekt de kinderrechter dat de nieuwe jeugdbeschermer die recent is gestart contact heeft gehad met de moeder en dat de moeder in dat gesprek haar toestemming voor het traject van [minderjarige] heeft verleend. De kinderrechter concludeert dan ook dat de GI een onjuiste wettelijke bepaling aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd.
Bovendien heeft de moeder, zoals hiervoor vermeld, aan de jeugdbeschermer (mondeling) toestemming gegeven voor verblijf van [minderjarige] bij behandelgroep [behandelgroep 2] van [crisisopvang] en de behandeling die zij daar kan gaan volgen. [behandelgroep 2] heeft de aanmelding van [minderjarige] ook in behandeling genomen en er zal op korte termijn een intake plaatsvinden.
Gezien het vorenstaande zal de kinderrechter het verzoek van de GI tot overdracht van het gezag van de moeder voor wat betreft een medische behandeling, afwijzen
5.12
De kinderrechter zal de beslissing over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat die beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.13
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
in de zaak met kenmerk JE RK 24-205:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met ingang van 9 maart 2024 en tot 9 maart 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar, met ingang van 9 maart 2024 en tot
9 maart 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
in de zaak met kenmerk JE RK 24-55:
6.4.
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. Dijkman, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024, in aanwezigheid van mr. Hol, griffier, en op schrift gesteld op 29 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.