ECLI:NL:RBZWB:2024:1412

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
02-096381-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden cocaïne en voorbereidingshandelingen ten behoeve van drugs

Op 20 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van ruim 100 kilo en ruim 200 kilo cocaïne, alsook van het treffen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de drugshandel. De rechtbank volgde de procesafspraken die eerder waren gemaakt tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie, waarbij de verdachte instemde met een gevangenisstraf van 36 maanden. Tijdens de zitting op dezelfde dag hebben zowel de officier van justitie, mr. E.M.H.B.C. van Aalst, als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte vrijwillig en met voldoende informatie de gemaakte procesafspraken had aanvaard, en dat deze afspraken in overeenstemming waren met de eisen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

De rechtbank achtte de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, en verklaarde de in beslag genomen voorwerpen, waaronder een geldtelmachine en verschillende materialen voor de drugshandel, verbeurd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. C.H.W.M. Sterk als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-096381-21
vonnis van de meervoudige kamer van 20 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats] ( [land] )
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught
raadsman mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. E.M.H.B.C. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:al dan niet samen met een ander ruim 100 kilo en ruim 200 kilo cocaïne aanwezig heeft gehad;
feit 2:voorwerpen, stoffen en betalingsmiddelen voorhanden heeft gehad bestemd voor het bereiden, bewerken en verwerken van cocaïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.Het afdoeningsvoorstel

Het Openbaar Ministerie en de raadsman hebben de mogelijkheid onderzocht voor het maken van procesafspraken met betrekking tot de afdoening van deze strafzaak. Naar aanleiding van deze besprekingen is met instemming van het Openbaar Ministerie, verdachte en de raadsman op 23 januari 2024 een overeenkomst opgemaakt (hierna: het afdoeningsvoorstel). Het afdoeningsvoorstel is als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
Inhoud procesafspraken
Het afdoeningsvoorstel omvat de volgende procesafspraken:
- verdachte:
 zal geen onderzoekswensen indienen of (inhoudelijke) verweren voeren;
 zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf onttrekken;
- het Openbaar Ministerie:
 zal op zitting rekwireren tot een bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten;
 zal op zitting een gevangenisstraf van 36 maanden eisen;
 zal op zitting de verbeurdverklaring van de geldtelmachine, koolstoffilters, ringbrander, ton, veiligheidsbrillen, handschoenen, pers, vatpomp, gasbrander en ontstopper vorderen;
 zal op zitting vorderen dat de in beslag genomen cocaïne wordt onttrokken aan het verkeer;
- door de verdediging en het Openbaar Ministerie zal geen hoger beroep worden ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen partijen gemaakte afspraken.
Inhoudelijke behandeling
Tijdens de zitting van 20 februari 2024 zijn de procesafspraken met verdachte besproken. Verdachte heeft verklaard dat hij goed heeft begrepen wat de gemaakte procesafspraken inhouden en wat de gevolgen daarvan zijn. Hij heeft aangegeven dat hij de overeenkomst vrijwillig is aangegaan en het zijn eigen beslissing was om akkoord te gaan met de afspraken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Daarmee is tevens voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) stelt. Dit brengt mee dat de rechtbank acht kan slaan op de gemaakte procesafspraken.
De voorzitter heeft benadrukt dat de rechtbank de procesafspraken kan afwijzen onder meer indien zij de geëiste straf – gelet op de aard en ernst van het feit – niet passend vindt. De rechtbank is namelijk geen partij bij en is niet gebonden aan de gemaakte procesafspraken. De rechtbank heeft een eigen verantwoordelijkheid en dat betekent dat bij de behandeling op de zitting de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering leidend is geweest.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de gemaakte procesafspraken heeft de verdediging geen bewijsverweren gevoerd.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
5.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen zoals genoemd in het afdoeningsvoorstel acht de rechtbank de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
5.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 1 januari 2021 tot en met 26 maart 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander meermalen (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 101.000 gram en/of 204.590 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
in de periode van 1 januari 2021 tot en met 26 maart 2021 te om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten:
- een geldtelmachine en
- een pers.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid zijn strafbaarheid uitsluit.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert – conform de procesafspraken – aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de eis van de officier van justitie te volgen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, houdt de rechtbank rekening met de aard en ernst van het bewezenverklaarde, de persoon van verdachte en straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
De rechtbank constateert dat de eis van de officier van justitie – en daarmee de in het afdoeningsvoorstel overeengekomen gevangenisstraf – binnen de bandbreedte valt van gevangenisstraffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Deze straf staat ook in redelijke verhouding tot de ernst van de zaak en de overige omstandigheden zoals die blijken uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting. De rechtbank is daarom van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend en geboden is. Zij legt aan verdachte op
een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van het voorarrest. Onder dit voorarrest valt ook de periode die verdachte in uitleveringsdetentie in Colombia heeft gezeten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat de voorwerpen aan verdachte toebehoren en het feit is begaan met behulp van de voorwerpen.
8.2
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot het voorwerp. Verder is het voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, inclusief de tijd die verdachte in uitleveringsdetentie heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de geldtelmachine, koolstoffilters, ringbrander, ton, veiligheidsbrillen, handschoenen, pers, vatpomp, gasbrander en ontstopper;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten cocaïne.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en mr. S.W.M. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 februari 2024.
Mr. S.W.M. Speekenbrink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.